direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Achtergrond van het plan

Aanleiding

De aanleiding van dit bestemmingsplan is een actualisatieslag van het plangebied op basis van een stedenbouwkundige visie die voor de laan de Bronkhorst is opgesteld. Met deze visie wil de gemeente de planologische mogelijkheid bieden om enkele nieuwe woningen te bouwen. Dit betreft drie nieuwe woonpercelen die worden toegevoegd aan het bebouwingslint langs de Bronkhorst en één perceel waarop nieuwbouw plaatsvindt na sloop van een bestaande woning. Daarnaast wordt een open watergang gerealiseerd ter vervanging van de huidige duikers die deels onder particuliere percelen liggen. Deze ontwikkelingen leiden tot een ruimtelijk-functionele versterking van de Bronkhorst zelf, een versterking van de overgang van kern naar landelijk gebied en een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie.

Voorliggend bestemmingsplan heeft eerder als ontwerp ter inzage gelegen. De ingediende zienswijzen zijn aanleiding geweest om een nieuw ontwerpbestemmingsplan op te stellen. Zie ook paragraaf 7.2 van deze toelichting.

Wijze van ontwikkeling

Uitgangspunt is dat de grondeigenaren zelf het vastgoed realiseren en dat zij aan de gemeente de wettelijk te verhalen kosten betalen. Deze kosten worden middels een exploitatie-overeenkomst verhaald. Onderdeel van deze overeenkomst is de bijdrage die vereist is voor de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Stedenbouwkundige visie

Het voorliggende bestemmingsplan is in belangrijke mate gebaseerd op de hiervoor genoemde stedenbouwkundige visie (zie Bijlage 1) en dient in samenhang met het in Hoofdstuk 3 opgenomen beleidskader te worden gelezen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het zuidwestelijke deel van de kern Andel in de gemeente Altena (de voormalige gemeente Woudrichem). Het plangebied wordt begrensd door de percelen ten noorden en ten zuiden van de Bronkhorst. In figuur 1.1 is de ligging van het bestemmingsplangebied globaal aangegeven. Het plangebied komt overeen met het gebied waarop de eerder genoemde stedenbouwkundige visie van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 van de gemeente Altena bestaat uit de volgende stukken:

  • de regels, waarin de doeleinden van de bestemmingen zijn omschreven en bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen en het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden;
  • de verbeelding met geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangegeven bestemmingen en overige aanduidingen;
  • de toelichting, waarin de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende overwegingen zijn weergegeven;
  • bijlagen bij zowel de toelichting als de regels.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het "Bestemmingsplan Buitengebied" (vastgesteld 21 juni 2011). Dit vigerende bestemmingsplan staat enkele beoogde ontwikkelingen (woningbouw, de aanleg van watergangen) niet toe. Voor de te ontwikkelen gronden geldt op dit moment overwegend de bestemming Agrarisch -2. Om die reden is het noodzakelijk dat het genoemde bestemmingsplan, voor zover het dit plangebied betreft, wordt herzien.

Op 20 april 2021 is het bestemmingsplan "Buitengebied Woudrichem herziening" vastgesteld. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is buiten deze partiële herziening gehouden.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een overzicht gegeven van het voor dit plan relevante beleid van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Altena. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet beschreven waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

De kern Andel ligt in het oosten van de gemeente Altena en wordt in grote lijnen begrensd door de Afgedamde Maas in het noorden en de Parallelweg/Middenweg in het zuiden.

Andel is ontstaan langs meerdere bebouwingslinten (evenwijdig) aan de rivierdijk. Deze bebouwingslinten vormen, samen met de daartussen gelegen dwarsverbindingen, de oorspronkelijke kern. Na verloop van tijd is het dorp verdicht en uitgebreid, waardoor intensievere woningbouw in het dorp is gerealiseerd. In de omgeving van Andel liggen agrarische gronden, waaronder in het zuidoosten ook glastuinbouwgebieden.

Een fragment van een oorspronkelijk lint is ook tegenwoordig nog zichtbaar in het landschap, namelijk het bebouwingslint langs de Bronkhorst. Dit lint vormt een kenmerkend, fragiel geheel met zeer ondiepe, brede kavels.

De kern Andel ligt op de stroomrug van de Afgedamde Maas. De komgronden zijn in gebruik (geweest) als agrarisch gebied. Het plangebied ligt in de overgangszone van stroomrug naar lager gelegen kommen.

2.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke opbouw van het omliggende gebied wordt bepaald door woningbouw en agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied ligt de nieuwbouwwijk Bronkhorst I. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Neer-Andelseweg staan vrijstaande woningen. Iets ten zuiden hiervan bevindt zich een begraafplaats. Aan de zuidkant van het plangebied ligt agrarisch gebied. Ook aan de westzijde van het plangebied liggen agrarische gronden, alsmede een klein agrarisch bedrijf (rundveehouderij) aan het einde van het bebouwingslint. Figuur 2.1 toont de ruimtelijke structuur binnen het plangebied in de uitgangssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Ruimtelijke structuur plangebied in de huidige situatie

De structuur in de huidige situatie laat zich kenmerken door woningbouw met bijbehorende schuren. Groenstructuren vormen inpassing en begeleiding van infra. Het slotenpatroon is haaks op de Bronkhorst gesitueerd met een parallelstructuur langs de Bronkhorst.

2.3 Functionele inrichting

De Bronkhorst bestaat uit een laan met aan weerszijden woonpercelen met vrijstaande woningen en bijbehorende tuinen en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR is de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit. Als belangrijkste doelen voor de periode tot 2028 vermeldt de SVIR:

  • verbetering concurrentiekracht;
  • verbetering bereikbaarheid;
  • verbetering leefomgeving, milieu en water.

De Rijksoverheid wil de concurrentiekracht van Nederland onder meer vergroten door een aantrekkelijk vestigingsbeleid voor buitenlandse bedrijven. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. De ontwikkeling van de Bronkhorst te Andel draagt aan dit beleid bij.


Conform het systeem van de Wro heeft het SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en daarnaast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een toets van dit plan aan genoemde besluiten volgt direct hierna.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De doorwerking van het ruimtelijk beleid van de SVIR wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB): het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid staat een overzicht van de nationale ruimtelijke belangen in de vigerende PKB’s. Ook is aangegeven waarvoor de bevoegdheid voor het stellen van regels per AMvB wordt ingezet.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Bro. Het besluit bevat bepalingen over de inrichting en de beschikbaarstelling van bestemmingsplannen. Daarnaast bevat het besluit onder andere bepalingen over de vormgeving, inhoud en motivering van ruimtelijke plannen, de watertoets, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, het afhandelen van planschadeverzoeken alsmede bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen. Indien en voor zover deze bepalingen mede relevant zijn voor dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan.


Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een zorgvuldige afweging en besluitvorming indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In dit plan betreft het de planologische toevoeging van drie woningen binnen het plangebied. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder andere de uitspraak van 16 september 2015 met zaaknummer 201501297/1/R4 ) van de Raad van State is een ontwikkeling van maximaal 11 woningen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom in dit geval niet van toepassing op de toevoeging van drie nieuwe woningen).

Conclusie rijksbeleid

Het rijksbeleid stelt geen rechtstreekse eisen aan het onderhavige bestemmingsplan. Indien en voor zover relevant werkt het rijksbeleid uit de SVIR en het Barro door in provinciaal beleid (zie paragraaf 3.2). Dit geldt ook voor ander, facetmatig rijksbeleid, zoals bijvoorbeeld het Nationaal Waterplan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14 december 2018 door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving van Noord-Brabant voor de periode tot 2050. Dat gaat onder meer om ambities op gebied van de energietransitie, klimaatbestendigheid, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke wijze de provincie wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. Op basis van de Omgevingsvisie wordt het sectorale beleid, maatregelen en de beleidprogramma's afgestemd en uitgewerkt in de geest van de visie. Dit gebeurt door waarden te beschermen via de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, die op 23 maart 2021 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld.

De voorliggende ontwikkeling van de Bronkhorst sluit aan bij de ambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Noord-Brabant. Zo zet het plan in op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en een duurzame waterhuishouding.

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren. De provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in de Interim Omgevingsverordening. De Interim Omgevingsverordening vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

In de Omgevingsverordening zijn de bestaande regels uit de verschillende verordeningen samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve Omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Interim Omgevingsverordening is, net als de definitieve Omgevingsverordening, een juridisch bindend instrument.

Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de Omgevingsverordening; daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met een zwaarwegend provinciaal belang en heldere criteria. De onderwerpen in de Interim Omgevingsverordening zijn onderverdeeld in rechtstreeks werkende regels en instructieregels voor respectievelijk gemeenten en waterschappen:

Rechtstreeks werkende regels:

  • milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen;
  • landbouw;

Instructieregels gemeente:

  • stedelijke ontwikkeling en erfgoed;
  • natuur en stiltegebieden;
  • grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging;
  • basiskaart Landelijk gebied;
  • specifieke gebieden voor agrarische ontwikkeling;

Instructieregels waterschappen:

  • watersystemen, -veiligheid en -berging.

De provincie Noord-Brabant vindt een gebiedsvisie voor ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Voor de ontwikkeling van de Bronkhorst is een stedenbouwkundige visie opgesteld (zie Bijlage 1). Aangezien het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt op de overgang van bebouwd naar buitengebied, zijn hoofdzakelijk de instructieregels voor gemeenten met betrekking tot stedelijke ontwikkeling en erfgoed en landelijk gebied relevant (zie figuur 3.1).

Stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Aan het onderwerp stedelijke ontwikkelingen en erfgoed is binnen de Omgevingsverordening inhoud gegeven aan de hand van verschillende gebiedsaanduidingen. Figuur 3.1 geeft een weergave van de ligging van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ten opzichte van deze aanduidingsgebieden. Het gaat hier om de volgende aanduidingen:

  • Stedelijk gebied, landelijke kern;
  • Verstedelijking afweegbaar;
  • Gemengd landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Omgevingsverordening met globale ligging plangebied

Binnen de aanduiding Stedelijk gebied, landelijke kern mogen zoveel woningen gebouwd worden als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei, dat wil zeggen de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld. Ook kunnen deze kernen plaats bieden aan kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. In en rondom de kernen in het landelijk gebied staat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal. Dit betekent dat het accent op inbreiden, herstructureren en intensief en meervoudig ruimtegebruik ligt.

De aanduiding Verstedelijking afweegbaar betreft gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Voor duurzame stedelijke ontwikkelingen in dit zoekgebied geldt in het algemeen het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik. Dit uitgangspunt ziet er op toe dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Hierbij dient ook ingegaan te worden op bevordering van ruimtelijke kwaliteit, waaronder zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteitsverbetering van het landschap.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is echter volledig gelegen binnen de aanduiding (werkingsgebied) Gemengd landelijk gebied. Binnen Gemengd landelijk gebied is de bouw van nieuwe (niet bedrijfs)woningen in principe niet toegestaan. De Interim Omgevingsverordening voorziet echter in de mogelijkheid om in specifieke gebieden de begrenzing van de werkingsgebieden aan te passen. Hiervoor is een formele herbegrenzing van de werkingsgebieden zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening vereist.

Herbegrenzing Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De beoogde locatie van de nieuwe woningen ligt buiten de aanduidingen Stedelijk gebied, landelijke kern en Verstedelijking afweegbaar. Daarmee voldoet het plan niet aan artikelen 3.42 en 3.43 van de Interim Omgevingsverordening: "Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is".

Daarnaast staat de verordening, mits goed gemotiveerd, de ontwikkeling van woningen toe in het werkgebied Verstedelijking afweegbaar. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

  • de wijziging is nodig voor een doelmatige uitvoering;
  • de wijziging draagt bij aan het doel waarvoor het werkingsgebied is opgenomen;
  • de wijziging past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van de verordening;
  • er is sprake van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
  • de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.

De gemeente Altena komt, na zorgvuldige afweging van belangen, tot de conclusie dat een uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied binnen de Interim Omgevingsverordening aanvaardbaar is. De formele procedure voor herbegrenzing van bestaand stedelijk gebied binnen de Omgevingsverordening wordt doorlopen. De provincie Noord-Brabant is van het voornemen op de hoogte gesteld tijdens regulier overleg. Op basis van dit overleg en een zienswijze van de provincie Noord-Brabant naar aanleiding van het eerste ontwerpbestemmingsplan van 6 november 2018 (toen nog op basis van de Verordening ruimte), is de onderbouwing van het verzoek tot herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening op punten aangevuld. Dit met de bedoeling om aan de hand van een nieuw ontwerpbestemmingsplan een verzoek tot herbegrenzing in te dienen bij Gedeputeerde Staten.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een logische begrenzing en afronding van het bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt, wat betekent dat het plangebied aansluit bij het huidige bestaande stedelijk gebied dat ligt binnen het bestemmingsplan Kom Andel - Bronkhorst I (vastgesteld op 29 mei 2018). Dit betekent dat en strook ten noorden van het bebouwingslint aan de Bronkhorst is meegenomen in de herbegrenzing en wordt betrokken bij het bestaand stedelijk gebied.

Voor herbegrenzing van bestaand stedelijk gebied moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3 van de Interim Omgevingsverordening. Aan de hand van de volgende thema's is het verzoek tot herbegrenzing van de Omgevingsverordening onderbouwd:

  • Zorgvuldig ruimtegebruik

Op basis van artikel 3.6 van de Interim Omgevingsverordening dient voor elke ruimtelijke ontwikkeling zorg te worden gedragen voor de ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik.

In het kader van het vooroverleg is gesproken over de stedenbouwkundige invulling van de herinrichting van de Bronkhorst. Daarbij is aangegeven dat er ruimte is voor de toevoeging van enkele woningen. Tegelijkertijd is echter aangegeven dat er voldoende ruimte beschikbaar moet blijven voor doorzichten naar het achtergelegen buitengebied. De nieuw toe te voegen woningen mogen dus niet leiden tot een verdichting van het lint langs de Bronkhorst. In de stedenbouwkundige visie die voor dit project is opgesteld, zie Bijlage 1, wordt geconcludeerd dat een logische stedenbouwkundige opzet wordt bereikt.

Daarnaast mogen de nieuw toe te voegen woningen in principe niet leiden tot tweedelijns bebouwing op het achtererf. Hier is op ingespeeld door de nieuwe woningen met voorliggend bestemmingsplan zo dicht mogelijk in het bestaande lint mogelijk te maken. Hiermee wordt het ruimtebeslag op het achtergelegen buitengebied geminimaliseerd en blijven doorzichten zoveel mogelijk behouden. De omvang van de bouwvlakken van de nieuw toe te voegen woningen is verkleind, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien de ligging van de nieuw te bouwen woningen meer vast ligt.

De nieuwe stedenbouwkundige verkaveling draagt qua ligging en omvang van de bouwpercelen bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en de stedenbouwkundige verbetering van het bebouwingslint aan de Bronkhorst.

  • Toepassing van de lagenbenadering

Op basis van artikel 3.7 van de Interim Omgevingsverordening dient voor elke ruimtelijke ontwikkeling de lagenbenadering te worden toegepast. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • 1. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • 2. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • 3. de occupatielaag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Voorliggend bestemmingsplan heeft met name betrekking op de tweede en derde laag. Aan de orde is de ligging van de Bronkhorst(laan) in het open landschap, het historische tracé waarvan de laan deel heeft uitgemaakt en het karakteristieke verkavelings- en bebouwingspatroon. De nieuwe woningen worden conform de bestaande structuur ingepast, evenals de waterlopen zodat de huidige kwaliteit en identiteit van de Bronkhorst behouden blijft.

  • Meerwaardecreatie

Op basis van artikel 3.8 van de Interim Omgevingsverordening wordt meerwaarde gecreëerd binnen een ontwikkeling door een evenwichtige benadering op economisch, ecologisch en sociaal vlak, zoals:

  • de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

De ontwikkeling van de Bronkhorst geeft niet alleen invulling aan de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad in Andel, maar zorgt tevens voor een robuuster watersysteem ter plaatse en een zorgvuldige, kwalitatieve afronding van stedelijk gebied naar het buitengebied.

Kwaliteitsverbetering landschap (als bedoeld in de Interim Omgevingsverordening)

Op basis van artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening dient voor elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied te worden voorzien in een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Dit geldt ook voor ontwikkelingen op grond van de wijziging van de grenzen van bestaand stedelijk gebied, zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening.

Aan de hand van een model, gebaseerd op de regionale afspraken Kwaliteitsverbetering 'West-Brabant' en met de Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap Altena 2019, is de kwaliteitsbijdrage bepaald. Op basis van de regionale afspraken Kwaliteitsverbetering 'West Brabant' wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling binnen categorie 3, dus een kwaliteitsverbetering die wordt berekend op basis van bestemmingswinst. Hierna is deze kwaliteitsverbetering van dit plan nader uitgewerkt.

Kwaliteitsbijdrage

Met de ontwikkelaar is overeenstemming bereikt over de vereiste kwaliteitsbijdrage. De uiteindelijke kwaliteitsverbetering bedraagt €116.027,90, waarvan €20.728,92 met de ontwikkelingen in voorliggend plan wordt bijgedragen. Over de overige €95.298,98 hebben gemeente en ontwikkelaar afspraken gemaakt in een samenwerkingsovereenkomst. De kwaliteitsberekening inclusief bijbehorende bepaling oppervlakte bestemmingsvlakken is opgenomen in Bijlage 3. In een samenwerkingsovereenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar is de door de ontwikkelaar te betalen kwaliteitsbijdrage vastgelegd. Door de ontwikkelaar is een uitwerking kwaliteitsverbetering landschap voor de ontwikkeling opgesteld. In Bijlage 2 is deze uitwerking kopgenomen. Aan de hand van specifieke gebruiksregels geborgd dat de voorgenomen kwaliteitsverbeteringen in dit plan wordt uitgevoerd. De voorgenomen kwaliteitsverbetering is daarmee feitelijk, financieel en juridisch geborgd.

Het toevoegen van drie nieuw woningen (en de herbouw van een woning) buiten de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' zoals aangegeven in de Interim Omgevingsverordening en de aanpassing van de waterstructuur stuiten niet op onoverkomelijke bezwaren. Het initiatief voldoet aan de eisen die worden gesteld aan zorgvuldig ruimtegebruik én levert de gevraagde kwaliteitsverbetering. Op basis van de uitwerking kwaliteitsverbetering landschap opgenomen in Bijlage 2 en de kwaliteitsbijdrage in Bijlage 3 dragen met name de volgende maatregelen bij aan de kwaliteitsverbetering van het landschap:

  • verbrede watergang met natuurvriendelijke oevers en plas/draszones;
  • 10 knotwilgen;
  • 7 zwarte elzen.

Er is daarom aanleiding de beleidsmatige begrenzing van het stedelijk gebied beperkt te vergroten, zodat ook het plangebied van voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de Interim Omgevingsverordening en binnen 'Stedelijk gebied, landelijke kern' komt te liggen.

Aanvullende ruimtelijke kwaliteiten

Daarnaast biedt het plan aanvullende ruimtelijke kwaliteiten, ook al zijn deze in de Interim Omgevingsverordening en in de afsprakenkaders niet genoemd als voorbeeld van landschappelijke kwaliteitsverbetering. Zoals aangegeven in de ruimtelijke visie (zie Bijlage 1) betreft het de volgende ruimtelijke kwaliteiten:

 

  • Herinvulling van oude bouwpercelen

Twee voormalige bouwpercelen langs de Bronkhorst worden opnieuw bebouwd, waarmee het vroegere karakter van de Bronkhorst deels wordt teruggebracht. Deze woningen staan dusdanig kort aan de weg dat deze langs de Bronkhorst in de bestaande (lint-) verkaveling worden ingevoegd.

Voor wat betreft het bouwvolume krijgen nieuwe woningen, net als de bestaande woningen, één bouwlaag met een kap. De goot- en bouwhoogte blijft dus beperkt, zeker ten opzichte van de woningen in het plangebied Bronkhorst I, waarmee het karakter van de Bronkhorst gewaarborgd blijft.

  • Versterken van het landelijke lintkarakter / afronding van de nieuwe woonwijk

Met het oog op de gewenste stedenbouwkundige opzet is een landschappelijke inpassing in de vorm van opgaand groen niet passend. Dit geldt zowel aan de achter- als aan de voorzijde, waar de bebouwing direct op de Bronkhorst is georiënteerd.

De percelen aan de zuidzijde worden afgescheiden door een open watergang. Daarmee wordt niet alleen een duidelijke afronding van het stedelijk gebied gecreëerd, maar tevens een passende landschappelijke overgang naar het open buitengebied. Aan de zijde van de Bronkhorst ontstaat een geleidelijke overgang: woonstraat - groene parkzone - tweezijdig landelijk bebouwingslint - waterloop - landelijk gebied.

Verdere kwaliteitsverbetering wordt bereikt door het slopen van een vervallen stenen schuur aan de noordwestzijde van de Bronkhorst. Ook de bijbehorende verharding wordt verwijderd. Verder wordt de bestaande woning op nummer 5 gesloopt en wordt op een andere plek op het perceel een nieuwe woning teruggebouwd, in overeenstemming met de ruimtelijke visie.

  • Versterken van de waterhuishouding

Voorliggend bestemmingsplan betekent tevens een verbetering van de waterhuishouding in dit gebied (zie ook hoofdstuk 5.7 Water). Met voorliggend bestemmingsplan wordt de vervanging van een groot deel van de duikers door een bredere open watergang met natuurvriendelijke oevers aan de achterzijde van de percelen ten zuiden van de Bronkhorst mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat er meer open water met minder overkluizingen, wat niet alleen een compensatie is voor de geringe toename van verharding maar tevens een verbetering betekent van de robuustheid van het afwateringssysteem.

Daarnaast fungeert de open watergang, zoals hiervoor is aangegeven, als een natuurlijke overgang tussen de bebouwing aan de Bronkhorst en het achterliggende buitengebied.

Conclusie provinciaal beleid

Volgens de regels wordt herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening voorgesteld. Deze toelichting geeft de motivering voor deze herbegrenzing. Voldaan wordt aan de eisen die worden gesteld vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en de kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening. Het voornemen tot het indienen van een verzoek tot herbegrenzing wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Met de herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening is het plan in overeenstemming met het bestaande provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena

In december 2015 is door de voormalige gemeenten Woudrichem, Aalburg en Werkendam de Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019. Het doel van de woonvisie is het realiseren van een woonklimaat dat past bij de woon- en leefambities van alle (toekomstige) bewoners van het land van Heusden en Altena.

In de woonvisie is aangegeven dat de samenleving verandert en daarmee ook de behoeften van de wijzigende bevolking. Er komen veel meer 1- en 2-persoonshuishoudens en veel meer ouderen. Dit zal leiden tot een vraag op de woningmarkt naar kleinere woningen, huurwoningen boven de liberalisatiegrens en ook goedkopere woningen. Ook voor huishoudens met een hogere koopkracht willen de gemeenten in het Land van Heusden en Altena een hoogwaardig woon- en leefklimaat bieden.

Door zowel het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw kan ervoor gezorgd worden dat er doorstroming op de markt ontstaat en dat de voorraad goed op de vraag aansluit.

Daarbij wordt een andere manier van sturing ingezet. De gemeenten zullen minder zelf bepalen wat waar precies moet komen, maar zullen ontwikkelingen meer aan de markt overlaten.

Borging van het beleid vindt plaats door periodiek overleg in een brede woontafel van het Land van Heusden en Altena en halfjaarlijks bestuurlijk overleg met gemeenten en corporaties. Verder worden de resultaten van het beleid bijgehouden, waarop bijsturing kan plaatsvinden.

De nieuw te bouwen woningen langs de Bronkhorst zijn niet opgenomen in de harde plancapaciteit uit de Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena. Het betreft hier woningen buiten het woningbouwprogramma. De woningvraag is echter dusdanig dat bouw van deze woningen, buiten het woningbouwprogramma, gerechtvaardigd is. Hierover is regionaal overleg gevoerd (zie ook hoofdstuk 3.2 Provinciaal beleid).

Conclusie regionaal beleid

Het plan draagt bij en biedt kansen aan verwezenlijking van het bovenstaande woningbouwbeleid, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Hiermee is het plan uit oogpunt van het regionaal beleid aanvaardbaar.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2013

In de 'Structuurvisie Land van Heusden en Altena' leggen de gemeentebesturen van de voormalige gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting het jaar 2025. De gemeenten willen goede initiatieven ondersteunen, stimuleren of opstarten.

In de structuurvisie worden de gemaakte keuzen gemotiveerd, beschreven en verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede totaalkaart structuurvisie met globale ligging plangebied

Op de structuurvisiekaart is het grootste deel van het plangebied aangeduid als stedelijk gebied (grijs). Het overige deel van het plangebied is aangeduid als gemengde plattelandseconomie (groen). Het stedelijk gebied in de gemeenten wordt gekenmerkt door de dorpen en de bedrijventerreinen. Het behouden en beschermen van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden van de dorpen vormt de basis van het beleid. De gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen staan daarbij voorop. In de verschillende bestemmingsplannen van de kernen wordt beschreven wat de kernspecifieke kwaliteiten zijn. Het behoud van de kwaliteiten kan daarbij niet los worden gezien van hun setting van het omringend landelijk gebied.

De eigenheid van de dorpen wordt gedragen door de mate waarin de historische basis, gerelateerd aan de specifieke locatie van de kern, zijn functionele achtergrond en de ontwikkelingsdynamiek herkenbaar en beleefbaar zijn. Om de eigenheden en kwaliteiten te behouden moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen daar nadrukkelijk rekening mee houden. Binnen die gebieden die ruimtelijk de drager zijn van deze kwaliteiten voeren de gemeenten een daarop toegespitst ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Vanuit de eigen verantwoordelijkheid zal de regio bij de ontwikkeling en exploitatie van gebiedsontwikkelingen nadrukkelijk de kwalitatieve context betrekken.

Het beleid voor goed wonen en leven is uitgewerkt in vier vormen van beleid:

  • Een woningvoorraad geschikt voor specifieke doelgroepen.
  • Invulling geven aan de prestatieafspraken.
  • Woningbouwinitiatieven moeten bijdragen aan de woonkwaliteit.
  • Verval van de woningvoorraad en woonomgeving voorkomen.

Voldoende passende woonruimte

Actuele bevolkingskrimp is in de regio niet aan de orde. Meerjarenprognoses laten groei noch krimp zien voor de regio. Wel zal een verschuiving in leeftijdscategorie (afnemend aantal jongeren, toenemend aandeel ouderen) optreden. Dat vraagt om een andere benadering van de woningmarkt. De hoeveelheid één- en tweepersoons huishoudens neemt toe. Waarbij het erop aankomt deze doelgroep voldoende passende woonruimte te bieden, al dan niet in combinatie met (extramurale) zorg.

Gelet op deze ontwikkelingen wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Woningen en woonomgevingen die het voor jongere huishoudens aantrekkelijk maken in het Land van Heusden en Altena of in hun eigen kern te blijven wonen;
  • Woningen die mensen in staat stellen om ook in hun latere levensfase zo lang mogelijk te blijven wonen in een voor hun ook sociaal passende woonomgeving.

In figuur 3.3 is het plangebied grotendeels aangeduid als woongebied (oranje).

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0005.png"

Figuur 3.3 Uitsnede totaalkaart wonen met globale ligging plangebied

Met inachtneming van de instemming van de provincie met het besluit tot herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie 2013. Het verzoek tot herbegrenzing van de Omgevingsverordening wordt gedaan en gelijktijdig met ontwerpplan ter inzage gelegd.

* Op moment van schrijven is de Omgevingsvisie Gemeente Altena in ontwikkeling.

Landschapsbeleidsplan Land van Heusden & Altena

In oktober 2008 heeft de gemeente het Landschapsbeleidsplan Land van Heusden & Altena vastgesteld. Dit beleidsplan is opgesteld na besluit van de voormalige gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem.Het landschapsbeleidsplan is gestoeld op twee aspecten: behoud van waarden en ontwikkeling van versterkende structuren.

Onder behoud en versterking van het landschap wordt verstaan:

  • Behouden en versterken van gebiedseigen beplanting langs de oude dijken;
  • Landschappelijke versterking van lijnvormige structuren als bomenrijen en natuuroevers;
  • Behoud en versterking van wegbeplanting;
  • Behouden en versterking van blauw/groene dooradering;
  • Behoud van openheid in de reeds open delen van de regio;
  • Versterking bestaande leefgebied weidevogels;
  • Versterking bestaande leefgebied moerasvogels;
  • Versterking bestaande leefgebied amfibieën.
  • Onder ontwikkeling wordt voornamelijk genoemd de versterking van bestaande en aanleg van nieuwe (ecologische) verbindingszones, zowel ‘nat’ als ‘droog’. De gebiedsversterkende maatregelen worden in de bestemmingsplannen buitengebied verder verankerd.

Het bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 voorziet in een groene overgangszone naar het buitengebied terwijl tegelijkertijd de laanstructuur met haar kenmerkende bebouwing en groenstructuur bewaard blijft.

Woudrichem: Poort naar een duurzame toekomst

In 2011 heeft de voormalige gemeente Woudrichem een duurzaamheidsnotitie opgesteld. Hierin is de ambitie uitgesproken dat ferme stappen moeten worden gezet in het kader van duurzaamheid. Het ambitieniveau is in de duurzaamheidsnotitie als volgt geformuleerd:

  • Wij willen zo veel mogelijk duurzaam handelen en dragen het belang hiervan uit. We scheppen zo goed mogelijk voorwaarden om duurzaam te wonen en te werken.
  • We stimuleren het gebruik van duurzame energiebronnen, maar bovenal het duurzaam bouwen. We faciliteren de komst van een biomassacentrale en steunen de ontwikkeling van windmolens in de drie clustergebieden die zijn aangewezen in West-Brabant, of op zee.
  • We ondernemen actie om biodiversiteit binnen onze gemeente te verbeteren en ondersteunen particuliere initiatieven op dit terrein.

Binnen het college is het gestelde in het coalitieprogramma nader aangeduid met:

  • De gemeente faciliteert en stimuleert groen en duurzaam ontwikkelen en wil daarin een voorbeeld voor anderen zijn. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van lokale ondernemers en lokale bronnen.
  • Duurzaamheid staat vast op de agenda bij het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en projectontwikkelaars. De gemeente intensiveert haar samenwerking op dit gebied ook met andere partners, zoals de ZLTO, Brabants Landschap en Altenatuur.

Met de drie toe te voegen woningen en de herbouw van een woning die niet meer aan de huidige (duurzaamheids)eisen voldoet, wordt tegemoet gekomen aan de duurzaamheidseisen van de gemeente Altena.

Woonvisie gemeente Altena 2021-2025

In de woonvisie gemeente Altena 2021-2025 (vastgesteld op 22 juni 2021) is de woningbouwopgave voor de gemeente Altena opgenomen voor de periode tot en met 2025. De woonvisie geeft richting om voldoende woningen van het juiste type te bouwen in Altena. De belangrijkste punten uit de woonvisie zijn:

  • Meer woningen met de juiste kwaliteit: er komen veel extra woningen bij, die goed passen bij wat de inwoners van Altena nodig hebben.
  • Betaalbaar wonen: er komen meer goedkope(re) woningen bij. Zo kunnen inwoners met minder geld, zoals starters, ook een woning vinden in Altena.
  • Kwaliteit bestaande voorraad op peil: de woningen die er al staan moeten prettig blijven om in te wonen. De gemeente kan helpen bij het duurzamer maken van woningen. Ook kan de gemeente ouderen helpen om in hun woning te kunnen blijven.
  • Wonen met zorg: er moeten in Altena genoeg woningen zijn voor mensen die zorg of hulp nodig hebben.
  • Leefbare en vitale kernen: het moet overal in Altena fijn zijn om te wonen.
  • Bijzondere doelgroepen: ook voor mensen die snel een woning nodig hebben (spoedzoekers), arbeidsmigranten en statushouders moet er plek zijn in Altena.

In de woonvisie is voor de kern Andel een kwantitatieve woningbouwopgave van 55 woningen opgenomen voor de periode tot en met 2025. Met de bouw van drie nieuwe woningen en de herbouw van één bestaande woning draagt voorliggend bestemmingsplan bij aan de invulling van deze woningbouwopgave met kwalitatief goede woningen die aansluiten bij de behoefte.

Conclusie gemeentelijk beleid

De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidsmatige uitgangspunten en randvoorwaarden van de gemeente Altena, op het gebied van de ruimtelijke inrichting en het wonen, zoals dat is neergelegd in de structuurvisie 2013. Het plan biedt voorts kansen om concrete invulling te geven aan ambities op het gebied van duurzaamheid, groen en spelen. Gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpplan wordt de ontwerpaanvraag tot herbegrenzing van de Interim Omgevingsverordening bij de provincie Noord-Brabant ter inzage gelegd.

Voor het gemeentelijk beleid op het gebied van riolering en water en het waterschapsbeleid op het gebied van de waterhuishouding wordt verwezen naar paragraaf 5.7 Water. Voor het gemeentelijke parkeerbeleid wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Stedenbouwkundige visie

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de uitgangspunten zijn voor de inrichting van het plangebied en hoe wordt omgaan met woningbouw, groen en water. De stedenbouwkundige visie (zie Bijlage 1) vormt de basis voor de ruimtelijke inrichting van het plangebied.

Dit bestemmingsplan betreft grotendeels de consolidering van de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van de Bronkhorst en de daaraan gelegen percelen. Op enkele plekken verdraagt de ruimtelijk structuur enige verdichting door toevoeging van een drietal nieuwe woonpercelen en de nieuwbouw van één woning op een bestaand woonperceel. Door middel van de hiervoor genoemde visie is geanalyseerd welke mate en vorm van verdichting passend is.

Figuur 4.1 toont de gewenste ontwikkeling op basis van de stedenbouwkundige visie. De uiteindelijke stedenbouwkundige inrichting wijkt op enkele aspecten enigszins af van deze visie. Zo maakt voorliggend bestemmingsplan de bouw van drie nieuwe woningen mogelijk en een nieuwe woning na sloop van de bestaande woning. De bedoelde woningen zijn allemaal ten zuiden van de Bronkhorst gelegen. Eén van deze percelen betreft een woning waarbij tevens een generatiewoning wordt mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Stedenbouwkundige visie voor inpassing nieuwe woningen en waterstructuur

In deze stedenbouwkundige visie is de lagenbenadering, zoals vereist op grond van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, verdisconteerd. Hiervoor moet met name worden ingegaan op de tweede en derde laag. Aan de orde is de ligging van de Bronkhorst(laan) in het open landschap, het historische tracé waarvan de laan deel heeft uitgemaakt en het karakteristieke verkavelings- en bebouwingspatroon.

In de visie worden nieuwe woningen conform de bestaande structuur ingepast, evenals de waterlopen (strak om de percelen, in plaats van een rechte waterloop op enige afstand). Een watergang op enige afstand werkt namelijk een 'rijverkaveling' in de hand en dat verhoudt zich niet met de huidige structuur (met inherente kwaliteit en identiteit) van de Bronkhorst.

Het bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 wijkt af van de stedenbouwkundige visie daar waar het gaat om de maximale inhoud van de twee woningen op de twee grotere bouwlocaties die niet direct aan het laantje zijn gesitueerd. Stedenbouwkundig gezien zijn deze woningen vanwege hun ligging minder beeldbepalend voor de Bronkhorst. Voorliggend bestemmingsplan maakt op beide percelen een maximaal bebouwingsvolume van 950 m3 mogelijk, waar in de visie een maximale inhoud van 500 m3 is opgenomen. Een reden hiervoor is het feit dat aanvankelijk twee woningen op elk van deze kavels waren gepland (zie figuur 4.1). Een enkele, kleinere woning op een dergelijk grote kavel is niet wenselijk. Daarnaast sluiten deze woningen beter aan bij de grotere woningen die in het buitengebied zijn toegestaan.

Herinvulling van oude bouwpercelen

Er worden nieuwe woningen gesitueerd ter plaatse van een voormalig bouwperceel. Hoewel de betreffende woningen al lang geleden gesloopt zijn, zijn de percelen in de praktijk nog herkenbaar. Ook aan de huisnummering ter plaatse is te zien dat er vroeger woningen tussen moeten hebben gestaan. Het vroegere karakter wordt hiermee voor een deel teruggebracht. Uiteraard moet (en zal) dit volgens de ruimtelijke visie gebeuren. Dat betekent dat de woningen uiteraard wat verder uit de weg worden gebouwd dan vroeger het geval zal zijn geweest.

Voor wat betreft het bouwvolume krijgen nieuwe woningen, net als de bestaande woningen, één bouwlaag met een kap. De goot- en bouwhoogte blijft dus beperkt, zeker ten opzichte van nieuwe woningen in het plangebied Kom Andel Bronkhorst I. Het huidige karakter van de Bronkhorst blijft op die manier gewaarborgd.

Versterking lintkarakter / afronding woonwijk

Met het oog op de gewenste stedenbouwkundige opzet (o.a. zichtlijnen, lintkarakter) is het niet de bedoeling om de nieuwe woningen door middel van beplanting te zeer in te passen. Dit geldt niet alleen aan de achterzijde, maar vooral ook aan de voorzijde, waar de bebouwing direct op de Bronkhorst is georiënteerd. Hierbij past geen landschappelijke inpassing in de vorm van opgaand groen.


De percelen worden aan de achterzijde (zuidzijde) afgescheiden door een open watergang. Daarmee wordt een duidelijke afronding van het stedelijk gebied gecreëerd en tevens een passende landschappelijke overgang naar het open buitengebied gerealiseerd. Daar waar veel nieuwe woonwijken een abrupte beëindiging kennen en een harde grens tussen stedelijk en landelijk gebied ontstaat, is dat hier niet het geval. Zeker aan de zijde van de Bronkhorst ontstaat een gelede overgang van: woonstraat - groene parkzone - tweezijdig landelijk bebouwingslint - waterloop - landelijk gebied.

Verdere kwaliteitsverbetering ter plaatse van de Bronkhorst zelf wordt mede bereikt door het slopen van een vervallen stenen schuur (circa 45 m²) aan de noordwestzijde van de Bronkhorst en de overige bouwwerken op dit perceel. Ook de bijbehorende verharding, deels overwoekerd, wordt verwijderd (circa 30 m²). Verder wordt de bestaande, verouderde woning op nummer 5 gesloopt en wordt op een andere plek op het perceel een nieuwe woning teruggebouwd, uiteraard in overeenstemming met de ruimtelijke visie.


Versterken van de waterhuishouding

Het plan betekent een fysieke verbetering van de waterhuishouding in dit gebied. Op dit moment is een aantal duikers parallel aan de Bronkhorst aanwezig. De intentie is het aantal duikers te verlagen en - in plaats daarvan - een bredere, open watergang aan de achterzijde van de percelen (ten zuiden van de Bronkhorst) te creëren. Hierdoor ontstaat er meer open water wat een duidelijke verbetering betekent van het afwateringssysteem en daarmee gunstig is voor de waterhuishouding in het gebied. Tevens fungeert de open watergang als een natuurlijke overgang tussen de bebouwing aan de Bronkhorst en het achterliggende buitengebied. Om dit te bereiken worden natuurvriendelijke oevers met flauwe taluds aangebracht bij de te realiseren watergang.

Verkeer en parkeren

Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente Altena (vastgesteld december 2020) moet voorliggend bestemmingsplan voorzien in voldoende parkeergelegenheid om overlast in openbaar gebied te voorkomen. Van belang is dat bij ruimtelijke ontwikkelingen voldaan wordt aan de parkeereis op basis van de Nota Parkeernormen. De normen voor de functie wonen in de Nota Parkeernormen hebben betrekking op nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functies, daar waar een omgevingsvergunning, bestemmingsplanwijziging of omgevingsplan noodzakelijk is.

In de nieuwe situatie blijft de ontsluiting van het plangebied ongewijzigd. Voorliggend bestemmingsplan maakt de herbouw van één bestaande woning en de realisatie van drie extra woningen mogelijk. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de toevoeging van deze woningen langs de Bronkhorst hebben, ondanks de beperkte capaciteit, geen wezenlijke invloed op de verkeerskundige ontsluiting van het plangebied. De aanleg van een passeerstrook aan de zuidzijde van de Bronkhorst, aan de oostkant van het plangebied, draagt hier aan bij. Hiermee is een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied niet aan de orde en blijft de ontsluiting en bereikbaarheid van het plangebied in de nieuwe situatie gewaarborgd.

De Nota Parkeernormen gaat voor een vrijstaande woning uit van een parkeernorm van 2,5. Het voorliggende bestemmingsplan kent in totaal 11 woonpercelen. Op basis van de parkeernorm betekent dit dat binnen het plangebied totaal 27,5 parkeerplaatsen vereist zijn. Het parkeren wordt hoofdzakelijk op eigen erf opgelost. Per woonperceel is gelegenheid voor minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein.

Naast de parkeergelegenheid op eigen terrein worden binnen het plangebied totaal acht parkeerplaatsen (vier haakse en tweemaal twee langsparkeerplaatsen) in het openbaar gebied mogelijk gemaakt. Hiertoe is in de planregels een regeling opgenomen, waarin de normering uit de Nota Parkeernormen is geborgd voor voorliggende ontwikkeling.

Met de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte parkeerplaatsen wordt aan de gevraagde parkeerbalans voldaan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.

Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50 - 100 meter   30 - 50 meter  
4   200 - 300 meter   100 - 200 meter  
5   500 - 1.000 meter   300 - 700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

Plansituatie

Het plangebied kan worden beschouwd als een 'rustige woonwijk', waarmee de richtafstanden uit tabel 5.1 van kracht zijn. In de nabijheid van het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat om een veehouderij met maximaal 70 stuks vrouwelijk jongvee, RAV code A3. Er zijn twee (verouderde) stalsystemen aanwezig in deze inrichting met natuurlijke ventilatie. Er is sprake van een type B inrichting ingevolge het Activiteitenbesluit. De inrichting is qua aard en omvang te beschouwen als bedrijf in milieucategorie 2, voor wat betreft stof, geluid en gevaar. Ten aanzien van het aspect geurhinder wordt verwezen naar paragraaf 5.4 Geurhinder. Bij milieucategorie 2 hoort op basis van gebiedstype 'rustige woonwijk' een aan te houden richtafstand van 30 meter. Er is geen reden om in dit geval uit te gaan van een kleinere of grotere richtafstand.

De feitelijke afstand tussen het bouwvlak van de veehouderij en het dichtstbij gelegen toegevoegde woonperceel bedraagt circa 75 meter, dus beduidend meer dan de richtafstand van 30 meter. De feitelijke afstand tussen de stal en de nieuwe woning is ruim 100 meter. Dit betekent dat - zolang het betreffende agrarische bedrijf hier in de huidige vorm gevestigd is - een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen planologisch afdoende wordt gewaarborgd.

Het plangebied valt verder niet binnen milieuzones van (andere) bedrijven uit categorie 2 of hoger.

Binnen het plangebied zelf is geen sprake van activiteiten zwaarder dan categorie 2. Dit houdt in dat er op het gebied van bedrijven en milieuzonering in planologisch opzicht geen knelpunten zijn.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het plan uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar.

5.2 Luchtkwaliteit

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat aan die eis voldoet mag zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

NB: voor wat betreft het aspect stikstofdepositie op Natura 2000-gebied wordt verwezen naar paragraaf 5.8.2 Natura 2000 en NNN van deze toelichting.

Plansituatie en conclusie

Het plan is niet opgenomen in het NSL/RSL-NV en zal niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen; de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/u-wegen. Deze wegen hebben geen geluidzone.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het erop neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Een aftrek van 5 dB kan worden toegepast bij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of minder, omdat de geluidemissie bij deze snelheden meer wordt veroorzaakt door het motorgeluid en minder door het bandengeluid.

Overwegingen

Aangezien zowel de Bronkhorst als de Neer-Andelsweg (in de nabijheid van het plangebied) 30 km/u-wegen zonder geluidzone betreffen, is de Wgh niet van toepassing. Dat betekent dat in voorliggend geval niet getoetst hoeft te worden aan de normen uit de Wgh. Wel moet volgens jurisprudentie beoordeeld worden of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar leefklimaat is gewaarborgd. Hiervoor worden de normen van de Wgh als uitgangspunt gehanteerd.

De Bronkhorst kan gekenmerkt worden als een smalle weg waar uitsluitend bestemmingsverkeer gebruik van maakt. De Neer-Andelsweg is een ontsluitingsweg die vanuit de kern Andel zuidwaarts aansluit op de N267. Onderstaand wordt beargumenteerd of met de realisatie van voorliggend plan voor de nieuwbouw en de bestaande bebouwing een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt bereikt.

Ten aanzien van nieuwbouw

Ten gevolge van de 30 km/uur wegen wordt voor de nieuwbouwwoningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zoals voorgeschreven in de Wgh, niet bereikt. Als gevolg van de geringe verkeerskundige wijzigingen binnen het plangebied (zie Hoofdstuk 4) kan de situatie voor de nieuw te bouwen woningen ten gevolge van de door het plangebied gelegen 30 km/uur weg worden omschreven als “goed”. Gezien de aard van de Bronkhorst is hier sprake van zeer beperkte geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt voor de nieuwbouw een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd.

Ten aanzien van bestaande bebouwing

Ten gevolge van de beperkte verkeersaantrekkende werking door de nieuwe woonpercelen neemt de geluidbelasting toe op de gevel van de bestaande woningen. Echter, gelet op het beperkte aantal toegevoegde woningen is aannemelijk dat deze toename lager is dan 1,5 dB, wat overeen komt met een niet tot nauwelijks hoorbaar verschil. (Nieuwe) hinder wordt niet verwacht.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd. Het bestemmingsplan is uit oogpunt van geluidhinder aanvaardbaar.

5.4 Geurhinder

Wettelijk kader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Voor grondgebonden veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen, gelden minimaal aan te houden afstanden (ongeacht de omvang van het bedrijf):

  • ten minste 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • ten minste 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Geurverordening 2014 gemeente Woudrichem

Op 30 september 2014 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Woudrichem de Geurverordening vastgesteld. In de verordening zijn, in lijn met de Wgv, voor een bepaald gebied specifieke afstandseisen opgenomen voor veehouderijen tot aan geurgevoelige objecten. De Geurverordening geldt echter niet voor het plangebied.

Plansituatie

Het gaat om een veehouderij met maximaal 70 stuks vrouwelijk jongvee, RAV code A3. Er zijn twee (verouderde) stalsystemen aanwezig in deze inrichting met natuurlijke ventilatie. Er is sprake van een type B inrichting ingevolge het Activiteitenbesluit.

Voor rundvee gelden, op basis van het Activiteitenbesluit vaste afstanden tot gevoelige objecten (in dit geval (mantelzorg)woningen). Buiten de bebouwde kom is 50 meter en binnen de bebouwde kom is 100 meter de minimale afstand tussen een woning en een rundveehouderij. De woningbouwontwikkeling Kom Andel - Bronkhorst I ten noorden van het plangebied is opgenomen binnen de Geurverordening van de gemeente Woudrichem. Dit betekent dat voor de woningen binnen dit plan een afwijkende afstand van minimaal 50 meter tot geurgevoelige objecten aangehouden dient te worden. Ook in het buitengebied ten zuiden van het plangebied geldt op basis van het Activiteitenbesluit een afstandseis van minimaal 50 meter.

Hoewel de Geurverordening niet van kracht is binnen het plangebied en het plangebied binnen de bebouwde kom ligt, mag op basis van de ligging ten opzichte van het plangebied Kom Andel - Bronkhorst I en het buitengebied ook hier worden uitgegaan van een afstandseis van 50 meter tot aan geurgevoelige objecten. Deze minimale afstand (bouwvlak-tot-bouwvlak) wordt ten opzichte van de nieuw te bouwen woningen in het bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 ruimschoots gehaald: de feitelijke afstand tot het bouwvlak van de meest nabijgelegen nieuwe woning bedraagt namelijk meer dan 70 meter. Dit betekent dat voor deze woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daarnaast betekent dit tevens dat de veehouderij door de nieuwe woning niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering of -uitbreidingsmogelijkheden, aangezien de meest nabijgelegen, bestaande woning aan de Bronkhorst bepalend is voor de uitbreidingsruimte van het bedrijf. Deze woning ligt op circa 20 meter afstand van het agrarisch bouwvlak.

Tot slot is, om de mogelijkheid voor het vergunningsvrij mogelijk maken van mantelzorgwoningen binnen de geurzone van deze veehouderij te beperken, over de betreffende woonbestemming een milieucontour opgenomen. Dit betekent in de praktijk dat voor dit bouwperceel geldt dat nieuwbouw van geurgevoelige objecten niet mogelijk is.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd. Het bestemmingsplan is uit oogpunt van geurhinder aanvaardbaar.

5.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. De term ‘externe veiligheid’ wordt gehanteerd omdat het risico van derden (omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico (PR) vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Op grond van beide risico's kunnen gemeenten veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico, afgekort PR, is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Groepsrisico

Het groepsrisico, afgekort met GR, drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het gebied rondom de inrichting. De waarde geeft aan wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1.000 doden vallen voldoende klein is, en geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico.

Situatie plangebied

Op de provinciale risicokaart is te zien welke risicovolle bedrijven (LPG-stations, chemische bedrijven of bijvoorbeeld een vuurwerkopslag), transportroutes of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied liggen. Onderstaand is de risicokaart weergegeven voor de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0007.png"

Figuur 5.1 Risicokaart Noord-Brabant met globale ligging plangebied (rood)

Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart wordt geconcludeerd:

Inrichtingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waarvan het invloedsgebied zich tot het plangebied uitstrekt.

Transport over de weg, het water en het spoor

In de omgeving van het plangebied lopen geen wegen die een route voor gevaarlijke stoffen betreffen. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van vervoer van gevaarlijk stoffen over water/per spoor. In het plangebied ligt derhalve geen risicocontour als gevolg van een vervoersstroom.

Buisleidingen

In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn. Een nader onderzoek op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt op basis van de gegevens van de risicokaart geen belemmering voor ontwikkeling van het voorgenomen plan.

5.6 Bodem

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te bestaan in de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

In het kader van het eerste ontwerpbestemmingsplan "Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017" is in 2017 bodemonderzoek (Verhoeven Milieutechniek BV, kenmerk B17.6766, d.d. 1 augustus 2017) en in 2018 aanvullend asbestonderzoek (Verhoeven Milieutechniek B.V., 13 februari 2018) uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 4 en Bijlage 5. Op basis van deze onderzoeken is destijds vastgesteld dat het plan doorgang kon vinden op grond van toenmalige wetgeving.

Het Besluit bodemkwaliteit stelt bewust geen maximale geldigheidstermijn aan een bodemonderzoek. Dit vergt maatwerk en moet dus per situatie door het bevoegde gezag worden beoordeeld. Besloten is om in het kader van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan actualiserend bodemonderzoek uit te voeren, waarin wordt beoordeeld of de beschikbare bodemonderzoeken nog als actueel mogen worden beschouwd. Dit onderzoek Bodemkwaliteit Bronkhorst (Royal HaskoningDHV, kenmerk BI1092-RHD-ZZ-XX-NT-Z-0001, d.d 16 juli 2021) is opgenomen in Bijlage 6.

Bevindingen (2017)

In 2017 is ter plaatse van vier deellocaties bodemonderzoek uitgevoerd. Dit betreft locaties waar in voorliggend bestemmingsplan wordt gebouwd.

  • Deellocatie 1: Realisatie toekomstige woning ten oosten van Bronkhorst 3;
  • Deellocatie 2: Huidige woning te slopen en realisatie toekomstige woning Bronkhorst 5;
  • Deellocatie 3: Huidige schuur;
  • Deellocatie 4: Realisatie 2 toekomstige woningen en verleggen watergang (tussen Bronkhorst 5 en 11).

Hieruit is gebleken:

  • In de grond en het grondwater ter plaatse van alle 4 de deellocaties zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond voor de NEN-parameters en/of bestrijdingsmiddelen. De index van 0,5 wordt hierbij niet overschreden en/of benaderd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • De baggerspecie in de watergang van zowel deellocatie 1 als deellocatie 2 is verspreidbaar op het naastgelegen perceel. Tevens is de baggerspecie als klasse Industrie toepasbaar op de bodem en als Klasse B in zoet oppervlaktewater.
  • In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, xylenen en naftaleen aangetoond ten opzichte van de betreffende streefwaarden.
  • Ter plaatse van deellocatie 1 en deellocatie 3 is sprake van een ernstige asbestverontreiniging. Op basis van het verkennend onderzoek kan vooralsnog geen uitspraak worden gedaan over de omvang van deze asbestverontreinigingen.
  • Ter plaatse van deellocaties 2 en 4 lijkt vooralsnog geen sprake te zijn van een geval van ernstige asbestverontreiniging. Wel dient, na verwijdering van de momenteel aanwezige obstakels, nog aanvullend een maaiveldinspectie te worden uitgevoerd door een BRL2018 erkende veldmedewerker om een definitieve uitspraak te kunnen doen.

Aanvullend asbestonderzoek (2018)
Naar aanleiding van de resultaten van bovenstaand onderzoek is nader asbestonderzoek uitgevoerd voor deellocaties 1 en 3. De overige deellocaties vormden geen aanleiding voor nader onderzoek. Het nader onderzoek is uitgevoerd in verband met het vermoeden van een bodemverontreiniging met asbest op basis van voorgaand onderzoek en de voorgenomen herontwikkeling. Per deellocatie zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Deellocatie 1: er is geen asbest aangetoond. De interventiewaarde wordt niet overschreden. Hiermee is geen sprake van een ernstige asbestverontreiniging. Saneringsmaatregelen zijn derhalve niet van toepassing;
  • Deellocatie 3: een ernstige, niet-spoedeisende asbestverontreiniging is aangetoond. De aangetroffen asbestverontreiniging dient voorafgaand aan de herontwikkeling te worden gesaneerd om verdergaande verontreiniging te voorkomen. Ditzelfde geldt voor de asbesthoudende dakbedekking om verdergaande verontreiniging te voorkomen.

In het nader bodemonderzoek wordt geadviseerd om, ondanks dat geen sprake is van spoedeisendheid, de ernstige bodemverontreiniging met asbest te saneren. Sanering dient plaats te vinden voorafgaand aan herontwikkeling van deze locatie.

Geldigheidsduur

Of een eerder uitgevoerd onderzoek nog actueel is heeft er onder andere mee te maken of er in de tussenliggende periode bodembedreigende activiteiten, calamiteiten en/of anderszins werkzaamheden zijn uitgevoerd die invloed (kunnen) hebben gehad op de bodemkwaliteit, hoe het onderzoek is uitgevoerd, en de aanwezigheid van mobiele verontreinigingen. Duidelijkheid kan worden gecreëerd door een afweging te maken op basis van de volgende aspecten:

De mobiliteit van destijds aangetroffen stoffen 

Bij het uitgevoerde onderzoek zijn in de grond gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten aan NEN-parameters en bestrijdingsmiddelen. Dit zijn geen verontreinigingen die als mobiel worden beoordeeld. De in het grondwater gemeten parameters zijn wel mobiel, echter was er sprake van hooguit licht verhoogde concentraties.

(veranderingen in) de geohydrologische situatie (door grondwaterstroming en onttrekkingen) 

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten gemeten aan barium, naftaleen en xylenen. Deze lichte grondwaterverontreiniging wordt niet beïnvloed door de werkzaamheden. Er zijn in het project geen grondwateronttrekkingen voorzien.

Grondwerkzaamheden die op het terrein zijn verricht

Op basis van informatie van de gemeente zijn er sinds 2017 geen grondwerkzaamheden uitgevoerd op de locatie. De locatie heeft sindsdien braak gelegen en het eigendom is sinds 2017 niet veranderd.

De verontreinigingen die tussentijds zijn toegevoegd

Er zijn bij de gemeente geen calamiteiten of dergelijke bekend die de kwaliteit van de bodem negatief hebben beïnvloed of kunnen beïnvloeden. Ook zijn er geen gegevens bekend over eventuele (grond-)dumpingen.

Wijzigingen in het gebruik

Uit luchtfoto's van het plangebied uit 2017, 2018, 2019 en 2020 valt af te leiden dat in 2017/2018 diverse (kap)werkzaamheden op de locatie hebben plaatsgevonden. Sinds 2018 is de begroeiing toegenomen, er zijn geen duidelijke wijzigingen in het gebruik zichtbaar.

Het in 2017 en 2018 uitgevoerde onderzoek wordt als actueel beoordeeld. Voorafgaand aan de herontwikkeling dient de aanwezige asbestverontreiniging te worden gesaneerd. De overige destijds gemeten gehalten en concentraties vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik en de hiervoor benodigde bestemmingswijziging. Aangezien bij de uitgevoerde onderzoeken geen onderzoek op PFAS heeft plaatsgevonden wordt aanbevolen de bovengrond op deze parameter te onderzoeken. Dit onderzoek heeft geen invloed op de haalbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan en kan worden uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening.

Niet gesprongen (conventionele) explosieven

Voor meer omvangrijke planontwikkelingen kan het, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, noodzakelijk zijn om vooronderzoek naar niet gesprongen (conventionele) explosieven (NGE) uit de Tweede Wereldoorlog te doen. In dit plan gaat het om een beperkt aantal nieuwe percelen, deels ter plaatse van gronden die al eerder zijn bebouwd en deels ter plaatse van agrarische gronden waarop zogenaamd bestendig beheer (zoals ploegen) heeft plaatsgevonden. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat de kans op NGE beperkt is, zodat de planologische uitvoerbaarheid van het plan hierdoor niet in het geding komt. Om die reden is voor dit plan geen vooronderzoek verricht. Dit betekent echter niet dat hiermee op objectieve gronden is komen vast te staan dat er geen enkel risico meer bestaat op de aanwezigheid van NGE. De gemeente vereist daartoe in beginsel dat een aanvrager een risicoanalyse indient bij de vergunningaanvraag. Het staat de aanvrager van de vergunning vrij om (anderszins) aan te tonen dat de bodem al verstoord is en dat er geen risico meer is op explosieven.

Conclusie

Het bestemmingsplan is uit oogpunt van een goede bodemkwaliteit aanvaardbaar.

5.7 Water

Wettelijk kader / inleiding

De gemeente Altena is weliswaar niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeelt of de waterbelangen voldoende zijn afgewogen. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.

Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. In de Wet milieubeheer (Wm) staat hoe omgegaan moet worden met afvalwater. De hemelwater- en grondwatertaken staan in de Waterwet. De gemeente mag zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht voor het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen, om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover dit doelmatig is en niet de verantwoordelijkheid is van het waterschap of de provincie.

Het waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het waterschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater. Het waterschap is sinds de inwerkingtreding van de Waterwet (eind 2009) ook verantwoordelijk voor het beheer van het ondiepe grondwater.

Het is sinds 2003 verplicht om bij ruimtelijke plannen en besluiten een beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid. Het waterschap is het eerste aanspreekpunt in het watertoetsproces, waarbij het waterschap rekening houdt met het provinciale grondwaterbeleid.

Hieronder is een overzicht gegeven van relevante nota's aangaande de waterhuishouding, uitgesplitst naar de verschillende bestuursniveaus. Allen hebben aduurzaam waterbeheer als doel (kwalitatief en kwantitatief).

Europa

  • Kaderrichtlijn water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW)*
  • Waterbeleid voor de 21 eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

* het Nationaal Water Programma 2022-2027 zal het NW vervangen

Provinciaal

  • Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 (RWP);
  • Interim Omgevingsverordening.

Waterschap

  • Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP);
  • Keur Waterschap Rivierenland 2014;
  • Legger wateren;
  • Legger waterkeringen.

Gemeente

  • Beleidsvisie riolering en water gemeente Altena (2018).

Onderzoek

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt op de overgang van stedelijk naar landelijk gebied. Het betreft een laantje met bestaande bebouwing waar per saldo drie nieuwe woonpercelen worden toegevoegd en waar het bestaande watersysteem wordt verbeterd. Belangrijke hydrologische uitgangspunten bij de invulling van het gebied zijn:

  • Waterneutraal bouwen; het plan mag geen nadelige gevolgen hebben voor de omgeving.
  • De toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd in de vorm van nieuwe waterberging bovenop bestaand wateroppervlak. Bestaand wateroppervlak mag hier derhalve niet in worden meegerekend.
  • Voor de berging van het hemelwater hanteert de gemeente de voorkeursvolgorde open water of waterberging in het groen. Pas wanneer dit niet mogelijk is, kan gekozen worden voor ondergrondse voorzieningen zoals waterberging onder wegen.
  • De toename van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. Voor het bepalen van de compensatieplicht bij nieuwbouw/locaties wordt een verhard oppervlak van 80% voor percelen tot 250 m2 en 65%, voor percelen vanaf 250 m2 tot 600 m2 gehanteerd. Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan wordt het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak gehanteerd.
  • Verhard oppervlak van openbare verharding dient te worden berekend op basis van ontwerptekeningen of er dient een percentage te worden gehanteerd van het bruto oppervlak van de gehele wijk.
  • In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging in open water gerealiseerd moet worden, gebaseerd op een bui van eens per 10 jaar - plus 10% vanwege klimaatontwikkeling (T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30cm stijgen. Voor wadi's of ondergrondse berging geldt dat de T=100 bui maatgevend is en 664 m3 compensatie per toegenomen hectare aan nieuw verhard oppervlak moet worden gerealiseerd.
  • Gedempte watergangen moeten volledig worden gecompenseerd.
  • De perceeleigenaar is primair zelf verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater en dient dan ook zelf, voor zover dat redelijk mogelijk is, het afstromend hemelwater in de bodem of oppervlaktewater te brengen. Alleen wanneer verwerking op eigen terrein niet mogelijk is (aan te tonen door de perceeleigenaar of projectontwikkelaar), is afvoer via een gemeentelijke voorziening toegestaan.

Huidig watersysteem

Watersysteem en kunstwerken

Figuur 5.2 toont het watersysteem in en rond het plangebied in de huidige situatie, zoals opgenomen in de legger van waterschap Rivierenland. Ter plaatse geldt een winterpeil van NAP -1,10m en een zomerpeil van NAP -0,85 m.

Binnen het plangebied liggen hoofdzakelijk B-watergangen. Uitzondering hierop vormt de noord-zuid georiënteerde A-watergang aan de zuidwestzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0008.png"

Figuur 5.2 Watersysteem rond de Bronkhorst huidige situatie (bron: legger waterschap Rivierenland)

  • A-wateren zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap beheerd en onderhouden. Voor de A-wateren binnen het plangebied is een obstakelvrije beschermingszone van 5 meter aan beide zijden opgenomen in de legger.
  • B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en worden door de aangrenzende eigenaren (in dit geval de gemeente) onderhouden. Voor de B-wateren binnen het plangebied is een obstakelvrije beschermingszone van 1 meter aan beide zijden opgenomen in de legger. Gemeente moet voldoende ruimte om het onderhoud uit te voeren. Er moet dan ook een obstakelvrije beschermingszone worden aangehouden van 5 meter. In verband met de breedte van de watergang kan deze aan 1 kant worden aangehouden.

Tot slot laat figuur 5.2 zien dat in de huidige situatie een aanzienlijk deel van het watersysteem binnen het plangebied, zowel ten noorden als ten zuiden van de Bronkhorst, beduikerd is.

Bestaande verharding

In de uitgangssituatie is reeds een aantal woningen, bijgebouwen, erf- en wegverharding aanwezig binnen het plangebied.

Bodem- en grondwater

Binnen het plangebied bestaat de bodem uit zavel/lichte klei. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied ligt op circa 80cm onder maaiveld. Periodiek kunnen hogere grondwaterstanden voorkomen.

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering.

Riolering

Binnen het plangebied ligt reeds een gemeentelijk rioolstelsel waar de bestaande woningen op zijn aangesloten.

Toekomstig watersysteem

Watersysteem en kunstwerken

In het plangebied worden, met het oog op een goede afwatering en waterkwaliteit, bestaande watergangen gedempt, duikers verwijderd en nieuwe watergangen aangelegd. Figuur 5.3 toont de ligging van de nieuwe watergangen binnen het plangebied die mogelijk worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. De huidige A-watergang blijft ongewijzigd gehandhaafd. De B-watergangen ten zuiden van het Bronkhorstlaantje worden verlegd, verbreed en daar waar mogelijk ontdaan van duikers. De B-watergang ten zuiden van het Bronkhorstlaantje heeft in de uitgangssituatie een totaal oppervlak van circa 516 m2. Bij de aanleg van het nieuwe watersysteem wordt voor het te dempen oppervlak gecompenseerd (bovenop de compensatie als gevolg van toename verharding).

De status van de watergangen binnen de grenzen van het plangebied blijven na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan ongewijzigd (zie ook beheer & onderhoud).

De ligging, dimensionering en profielen van de nieuwe, binnen het plangebied gelegen watergangen is uitgewerkt in Bijlage 2 en op de verbeelding vastgelegd. Tevens is voorzien in een regeling waarmee wordt verzekerd dat de nieuwe watergang ook daadwerkelijk wordt aangelegd. Daarmee is het nieuw aan te leggen watersysteem planologisch voldoende geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0874.ANDLBP201701-VG01_0009.png"

Figuur 5.3 Nieuw watersysteem rond de Bronkhorst

Aan de zuidzijde van het Bronkhorstlaantje wordt een nieuwe B-watergang aangelegd, bedoeld voor compensatie van de demping en toename van het verhard oppervlak. Momenteel wateren de percelen, evenals de weg, af op het lager gelegen bestaande maaiveld in het plangebied of op de beduikerde watergang onder de kavels.

Tussen de A-watergang en de B-watergang wordt een dam met duiker aangelegd ten behoeve van het onderhoud (oversteek voor materieel). Hierover worden met de ontwikkelaar afspraken gemaakt.Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - watergang' geldt een beschermingszone ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig beheer en onderhoud van de naastgelegen watergang.

Waterberging

Het bestemmingsplan maakt drie nieuwe woningen mogelijk. Een bestaande woning inclusief bijgebouw wordt gesloopt, waarna herbouw van de woning plaatsvindt. Eén bestaand bouwvlak wordt beperkt uitgebreid.

Op basis van de maximale planologische mogelijkheden van voorliggend bestemmingsplan neemt het verhard oppervlak van bebouwing en uitbreiding openbaar parkeren binnen het plangebied per saldo toe met 800 m2. Met inachtneming van de uitgangspunten van gemeente Altena dient binnen het plangebied een totale toename verharding van 1.412,5 m2 te worden meegenomen. Zie onderstaande tabel voor toename verharding binnen het plangebied:

    Hoofd-
gebouw  
Bij-
gebouwen  
Totaal
bebouwing  
Totaal o.b.v. uitgangspunten Altena*  
Nieuwbouw   2x Wonen-1   180 m2   150 m2   +660 m2   +800 m2  
  2x Wonen-2   80 m2   40 m2   +240 m2   +650 m2  
  1x uitbreiding bouwvlak   35 m2   x   +35 m2   +35 m2  
Sloop   1x woning, 2x schuur   50 m2   85 m2   -135 m2   -135 m2  
Parkeren   5x parkeerplaatsen       +62,5 m2   +62,5 m2  
Totaal         +862,5 m2   +1.412,5 m2  

* o.b.v. de officiële uitgangspunten van gemeente Altena:

- de nieuwe W-1 percelen (>600 m2 ) dragen per stuk voor minimaal 400 m2 compensatie bij;

- de nieuwe W-2 percelen (ca. 500 m2) dragen per stuk voor ca. 325 m2 (65%) compensatie bij.

De binnen het plangebied gelegen wegverharding blijft ongewijzigd.

Waterschap Rivierenland eist voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging in open water, gebaseerd op een T=10+10% bui. Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen. De compensatieplicht voor een toename van 1.412,5 m2 verharding bedraagt ca. 62 m3. Uitgaande van een maximale peilstijging van 30 cm betekent dit dat berging in de vorm van open wateroppervlak vereist is van 205 m2.

Met de optimalisatie van het watersysteem, door het verbreden van watergangen, verwijderen van duikers en de aanleg van plas/drasbermen, wordt een open wateroppervlak van 910 m2 gecreëerd, waarin het waterpeil maximaal 30 cm kan stijgen. Met inachtneming van het compenseren van te dempen watergangen (516 m2) betekent een extra open wateroppervlak van 394 m2. Hiermee wordt ruimschoots invulling gegeven aan de bergingsopgave van 205 m2.

Inrichting en waterkwaliteit

De inrichtingsmaatregelen voor het aangepaste systeem zijn opgenomen in Bijlage 2. Het toepassen van natuurvriendelijke oevers met plas/drasbermen dragen niet alleen bij aan het waterbergend vermogen binnen het peilgebied, maar ook aan de waterkwaliteit. De minimale taludverhouding is 1:2.

Beheer en onderhoud

Het waterschap beheert en onderhoudt de A-watergang. Voor de B-watergangen ligt het onderhoud bij de gemeente Altena. Met voorliggend bestemmingsplan blijft de beheersituatie ongewijzigd. Naast zowel de A- als B-watergangen is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan een aanduiding opgenomen waarmee gegarandeerd wordt dat de onderhoudsroute obstakelvrij blijft.

In Bijlage 2 zijn de toe te passen profielen opgenomen voor de nieuw aan te leggen B-watergangen.

Riolering en hemelwater

Het huishoudelijke afvalwater van de nieuwe woningen wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Gezien de geringe toename van vervuilingseenheden vormt de rioolcapaciteit geen probleem. Voor de westelijke woning die wat verder van de weg af gelegen is, kan aansluiten vanwege het hoogteverschil mogelijk niet haalbaar zijn. Dit wordt door de gemeente in kaart gebracht.

Aangezien aangrenzend aan de percelen een watergang is gelegen, wordt hemelwater van de nieuwe woningen afgekoppeld en geloosd op de desbetreffende watergang en niet op de gemeentelijke riolering. De weg watert grotendeels af via de bermen (en soms tuinen) naar de watergang. Dit is een aandachtspunt bij het verleggen van de watergang en het eventueel verhogen van de percelen.

Overleg

Aangezien het bestemmingsplan al geruime tijd in ontwikkeling is, is er reeds diverse malen informeel overleg gevoerd met waterschap Rivierenland. Dit heeft onder andere geleid tot aanpassingen aan de ligging en dimensionering van de in het plangebied gelegen watergangen. Tijdens regulier overleg in 2019 is het voornemen besproken en positief ontvangen door het waterschap. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling is door waterschap Rivierenland aangegeven dat een nadere uitwerking in de vorm van een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan niet vereist is.

De gemeente Altena legt het aangepaste ontwerpplan in concept voor aan het waterschap. Het waterschap heeft de mogelijkheid formeel te reageren naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan zodra dat ter inzage komt te liggen.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van een goede waterhuishouding uitvoerbaar en aanvaardbaar.

5.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significant negatieve gevolgen hebben voor te beschermen gebieden en/of soorten.

5.8.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is in Nederland geregeld in de sinds 2017 van kracht geworden Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van Natuurnetwerk Nederland (NNN), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

5.8.2 Natura 2000 en NNN

Natura2000

Op ruime afstand van het plangebied (1,5 km) liggen de Natura 2000-gebieden Biesbosch en Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem. De ingrepen zijn relatief kleinschalig en het is niet aannemelijk dat deze werkzaamheden een negatieve invloed hebben op genoemde Natura 2000-gebieden.

Stikstofdepositie

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan. Dit zou kunnen leiden tot negatieve effecten voor stikstofgevoelige habitattypen in deze Natura 2000-gebieden. Om aan te tonen dat negatieve effecten uitgesloten kunnen worden is een stikstofberekening met AERIUS Calculator uitgevoerd. De uitkomsten van deze berekening zijn verwerkt in de memo Stikstofdepositie woningbouw de Bronkhorst (Royal HaskoningDHV, 7 juli 2021). Deze notitie is opgenomen in Bijlage 10.

Uit de AERIUS berekening blijkt dat er een maximale stikstofdepositiebijdrage in Natura 2000-gebieden wordt berekend van 0,00 mol N/ha/jaar voor de gebruiksfase. Voor de tijdelijke aanlegfase is een maximale depositie van 0,02 mol N/ha/j berekend. Als er gebruik wordt gemaakt van STAGE IV materieel is de maximale depositiebijdrage van beide aanlegfasen 0,01 mol N/ha/jaar. Per 1 juli 2021 is er echter geen natuurvergunning meer nodig voor de tijdelijke stikstofdepositie van bouwactiviteiten.

Daarmee is er op grond van de Wet natuurbescherming sprake van een vergunningvrije situatie.

Natuurnetwerk Nederland

De werkzaamheden vinden plaats buiten het Natuurnetwerk. Het plan hoeft, wanneer dit niet in de NNN plaatsvindt, niet formeel getoetst te worden. Echter, de provincie Noord-Brabant kan in haar beleid daar van afwijken wanneer er sprake is van een verstorend effect. Gezien de afstand van meer dan 500 meter zijn er geen verstorende effecten te verwachten op de wezenlijke kenmerken van de NNN als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan.

5.8.3 Flora en fauna

In het kader van bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017 is in 2017 ecologisch onderzoek (Royal HaskoningDHV, 14 maart 2017) en in 2018 aanvullend soortgericht onderzoek (Econsultancy, 27 augustus 2018) uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op de uitkomsten van de quick scan flora en fauna (Royal HaskoningDHV, 18 februari 2013) en aanvullend onderzoek naar vissen, uilen en vleermuizen (Royal HaskoningDHV, 3 separate documenten van 14 oktober 2013) die zijn uitgevoerd in het kader van naastgelegen bestemmingsplan Kom Andel – Bronkhorst 1 (vastgesteld 29 mei 2018). Op grond hiervan is bepaald dat het plan destijds doorgang kon vinden op grond van toenmalige wetgeving. De onderzoeken van 2017 en 2018 zijn opgenomen in Bijlage 7 en Bijlage 8.

Er is inmiddels echter ruim 3 jaar verstreken na uitvoering van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen en broedvogels met een jaarrond beschermd nest. Daarom is in het kader van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan actualiserend ecologisch onderzoek uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, 16 juli 2021). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Deze actualisatie behelst een effectboordeling van de plannen binnen de begrenzing van bestemmingsplan Kom Andel: de Bronkhorst, voormalige Rietdijk 2017. Op basis van een terreinbezoek, raadpleging van verspreidingsgegevens en analyse van de eerdere onderzoeken is bepaald welke beschermde flora en fauna (mogelijk) in het plangebied voorkomt.

Bevindingen

In het actualiserend ecologisch onderzoek zijn de volgende soortgroepen beoordeeld:

  • Vaatplanten;
  • Zoogdieren;
  • Vissen;
  • Reptielen & amfibieën;
  • Broedvogels; en
  • Ongewervelden.

Hieruit is gebleken:

  • Er zijn in het plangebied geen indicaties voor het voorkomen van beschermde vaatplanten, vissen, reptielen, amfibieën, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels met een jaarrond beschermd nest en ongewervelden;
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Er zijn echter geen indicaties voor het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten in het te slopen pand aan huisnummer 5, op basis van beschikbaar onderzoek (Econsultancy, 2018) en de bevindingen van het oriënterend veldbezoek van 28 juni 2021 (Royal HaskoningDHV). Sloop van dit pand ten behoeve van nieuwbouw zal zodoende niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen;
  • het risico bestaat op het alsnog vestigen van beschermde soorten, indien het te slopen pand nog lange tijd blijft staan. Spoedige sloop en/of het nemen van ontmoedigingsmaatregelen kunnen voorkomen dat beschermde soorten zich alsnog vestigen in het betreffende pand;
  • Het bouwen van woningen in de thans open ruimte leidt (ondanks de kap van enkele bomen) niet tot negatieve effecten op beschermde soorten, omdat deze strook niet voorziet in functies voor beschermde soorten of vogels met een jaarrond beschermd nest. Daarnaast is deze niet van wezenlijk belang als foerageergebied van vleermuizen en eventuele vogels met jaarrond beschermd nest;
  • In de sloot komen mogelijk wel algemene vissoorten voor, waarvoor de zorgplicht geldt;
  • Rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van een broedkolonie van de roek op hemelsbreed 50 meter ten zuidoosten van het plangebied, in de populieren langs de Neer Andelseweg. Zware bouwwerkzaamheden kunnen verstoring veroorzaken onder broedende roeken (in Noord-Brabant jaarrond beschermd) en overige broedvogels. Geadviseerd wordt zorgvuldig te werken, rekening houdend met de meest kwetsbare periode;
  • Negatieve effecten van ruimtebeslag op agrarisch grasland worden niet verwacht, omdat dit dermate beperkt is (ordegrootte 1 hectare), afgezet tegen de aanwezigheid van vele honderden hectares agrarisch grasland in het Land van Heusden en Altena, alsook de Bommelerwaard
  • Tot slot geldt dat er tijdens broedseizoen altijd een grote kans is op verstoring van broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, bij sloop- en kapwerkzaamheden. De initiatiefnemer van sloop en herbouw van de opstallen is verantwoordelijk voor het voorkomen overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb en inachtneming van de wettelijke zorgplicht ex artikel 1.11 van de Wnb.

Op basis hiervan mag worden gesteld dat de conclusies van de onderzoeken uit 2017 en 2018 nog voldoende actueel zijn, gezien het feit dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden in het oorspronkelijke bestemmingsplangebied. Er zijn geen indicaties voor aanwezigheid van essentieel leefgebied van beschermde soorten, buiten broedvogels zonder jaarrond beschermd nest en algemene soorten waarvoor de wettelijke zorgplicht geldt.

Daarmee is er geen noodzaak voor een ontheffingsaanvraag Wnb. De initiatiefnemer van sloop en herbouw van de opstallen is verantwoordelijk voor het voorkomen overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb en draagt zodoende de eindverantwoordelijkheid voor het correct uitvoeren van de benodigde aanvullende onderzoeken.

5.8.4 Conclusie

Het plan is uit oogpunt van ecologie aanvaardbaar en uitvoerbaar.

5.9 Archeologie

De gemeente Altena heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en beschikt over een Archeologische Beleidskaart. Op basis van de beleidskaart kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Onderzoeken direct ten noorden van het plangebied bevestigd deze verwachting. Een archeologische onderzoek is niet noodzakelijk.

Om voor dit plangebied een aanvaardbare inschatting te kunnen maken van de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden wordt een beroep gedaan op twee recente archeologische onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de separate bestemmingsplanprocedure voor Kom Andel Bronkhorst I, dat direct grenst aan het plangebied van dit bestemmingsplan. Bij deze onderzoeken is tevens gebruik gemaakt van eerdere onderzoeken uit 2004 en 2007.

Resultaten archeologisch onderzoek

Het doel van het hiervoor bedoelde archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Voor het plangebied geldt een onbekende verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum, een lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum en een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd.

De ondergrond van het plangebied bestaat uit rivierafzettingen, die zijn afgezet door een aantal voorlopers van de Maas. Tijdens het neolithicum was de stroomgordel van Andel actief. Van deze stroomgordel zijn tijdens het booronderzoek in 2004 in het grootste deel van het plangebied beddingafzettingen aangetroffen. Alleen in het zuidelijkste deel van het plangebied zijn ze niet aangetroffen in de bovenste 4 meter van de ondergrond. De beddingafzettingen zijn afgedekt door een kleipakket, die door de uitvoerders van het onderzoek in 2004 zijn geïnterpreteerd als oeverafzettingen. Binnen het pakket oeverafzettingen zijn twee laklagen aangetroffen, waarin op twee plaatsen houtskool is aangetroffen. De bodem die binnen het plangebied verwacht wordt is een poldervaaggrond. Tijdens het onderzoek in 2004 is vastgesteld dat deze bodem lokaal is verstoord tot circa 80 cm beneden maaiveld.

Op grond van de aanwezigheid van de beddingafzettingen van de stroomgordel van Andel, de aanwezigheid van laklagen in het afdekkende pakket oeverafzettingen en de vondst van verschillende fragmenten aardewerk tijdens het onderzoek in 2004 kunnen er binnen het plangebied archeologische vindplaatsen worden verwacht.

De beddingafzettingen zijn in 2004 aangetroffen op een diepte variërend van 1,3 en 2,8 meter beneden maaiveld. De laklagen werden op een diepte van circa 110 cm beneden maaiveld aangetroffen. Op de top van de beddingafzettingen en op de laklagen kunnen sporen van bewoning aanwezig zijn. Op de beddingafzettingen uit de periode bronstijd tot en met de vroege ijzertijd en op de laklagen uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen. Resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd kunnen vanaf het maaiveld voorkomen.

Gezien de voorgenomen graafwerkzaamheden ten behoeve van de woningbouw en de aanleg van ondergrondse infrastructuur worden eventueel archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Aanbevelingen vanuit het verkennend onderzoek

Op grond van de resultaten van het onderzoek van BILAN uit 2007 werd door de bevoegde overheid een karterend booronderzoek geadviseerd voor het hele plangebied. De actualisatie van het bureauonderzoek geeft geen aanleiding om hier van af te zien.

Voorafgaand aan het karterend booronderzoek dient een Plan van Aanpak te worden opgesteld, waarin de vraagstelling en de werkwijze van het onderzoek is verwoord. Dit Plan van Aanpak moet voor aanvang van het veldonderzoek worden getoetst door de bevoegde overheid, de voormalige gemeente Woudrichem.

Resultaten karterend booronderzoek

Aan het plangebied was op grond van het bureauonderzoek een hoge verwachting toegekend voor archeologische resten uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd. Resten uit de bronstijd tot en met de vroege ijzertijd werden verwacht in of op de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel-Hamer. Deze afzettingen zijn in de boringen ook aangetroffen.

In een aantal boringen is aan de vermoedelijk top van deze afzettingen ook een humeuze laag aangetroffen. In deze afzettingen zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats uit deze periode. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Resten uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen werden op grond van het bureauonderzoek verwacht in afzettingen de stroomgordel van de Alm. Tijdens het veldonderzoek zijn deze afzettingen niet aangetroffen/onderscheiden. Uit de boringen lijkt op (de humeuze top van) de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel Hamer komklei van de Afgedamde Maas te liggen, die zijn afgezet in de late middeleeuwen. Dit zou betekenen dat eventuele archeologische resten uit de periode midden-ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen op de top van de afzettingen van de stroomgordel van Biesheuvel-Hamer te verwachten zijn. Op dit niveau zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd konden worden verwacht vanaf het (oorspronkelijke) maaiveld. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats uit deze periode. De kans dat er binnen het plangebied een vindplaats uit deze periode aanwezig is wordt klein geacht. Daarom kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek de hoge verwachting voor deze periode naar laag worden bijgesteld.

Aanbeveling op grond van het veldonderzoek

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het onderzoeksgebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachting laag is en dat er geen aantasting van bestaande waarden vanwege de werkzaamheden zal plaatsvinden.

Overweging en conclusie

De gemeente overweegt dat het aannemelijk is dat de hiervoor vermelde resultaten en analyse ten aanzien van Kom Andel Bronkhorst I in beginsel ook van toepassing zullen zijn op het onderhavige plangebied. Dat betekent dat er op voorhand geen belangrijke archeologische waarden hoeven te worden verwacht. Voor het bepalen van de uitvoerbaarheid van dit plan is nader onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Daarmee is het plan uit oogpunt van archeologie uitvoerbaar.

5.10 Kabels en leidingen

Voor zover bekend liggen in en nabij het plangebied geen kabels en/of leidingen die een

ruimtelijke doorwerking in dit bestemmingsplan behoeven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP 2012). De toepassing van de SVBP is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begrippen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en beplantingen. Bij de bestemming behorende voorzieningen zijn onder andere straatmeubilair en voet- en fietspaden. Gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van deze gebouwen mag 2,5 meter bedragen met een oppervlak van maximaal 20 m2.

Artikel 4 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan particuliere tuinen. Binnen deze bestemming mogen alleen gebouwen voor berging en opslag worden gebouwd en uitsluitend binnen een bouwvlak. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 meter.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de openbare weg en openbaar parkeren binnen het plangebied. Eventuele gebouwen binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedoeld voor nutsvoorzieningen. De maximale bouwhoogte van deze gebouwen mag 3 meter bedragen met een oppervlak van maximaal 20 m2.

Artikel 6 Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan waterlopen, waterpartijen en waterberging binnen het plangebied. Op of in deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd. Voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 7 Wonen - 1

De te bouwen vrijstaande woningen, en bijgebouwen aan de uiteinden van de Bronkhorst zijn bestemd als 'Wonen - 1'. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Hieraan is wel een maximum inhoud verbonden. Aan de hand van een specifieke bouwaanduiding - generatiewoning is de bouw van een generatiewoning op een van deze percelen mogelijk gemaakt.

Artikel 8 Wonen - 2

De bestaande en overige nog te bouwen vrijstaande woningen, en bijgebouwen zijn bestemd als

'Wonen - 2'. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Deze bepaling heeft betrekking op de wijze waarop, in het kader van een bouwaanvraag, wordt bezien welke gronden mogen worden bebouwd.

Artikel 10 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels regelen dat als een bestaand gebouw groter is dan de maximale toegestane goot- en bouwhoogtes, oppervlaktes en volumes, de maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar mogen worden beschouwd. Tevens wordt in de algemene bouwregels geregeld dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten wanneer de overschrijding van de bouw of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Voor parkeren geldt dat dit hoofdzakelijk dient te worden voorzien op eigen terrein en conform de parkeernormen in de Nota parkeernormen van de gemeente Altena.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden en gebouwen in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik. Daarnaast bevat dit artikel een specifieke regeling die waarborgt dat de kwaliteitsverbetering van het landschap moet zijn uitgevoerd op het moment dat de nieuwe woningen in gebruik worden genomen. Deze koppeling is gemaakt zodat de aanleg en bebouwing van de woonpercelen en de aanleg en inrichting van de plas/drasgebieden gelijktijdig kunnen plaatsvinden. Op het moment dat de nieuwe woningen worden bewoond maar de inrichting zou nog niet volgens de uitwerking kwaliteitsverbetering zijn uitgevoerd, ontstaat een bestuursrechtelijk handhaafbare situatie. Deze wijze van borging biedt enerzijds voldoende waarborgen voor uitvoering van de landschappelijke kwaliteitsverbetering en biedt anderszijds enige planningsruimte aan de ontwikkelaar met het oog op de uitvoering. Overigens wordt de uitvoering mede geborgd in de vorm van een privaatrechtelijke overeenkomst.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is een bepaling opgenomen vanwege de herbegrenzing van de aanduiding 'landelijke kern, instructieregels gemeenten; stedelijk ontwikkeling en erfgoed' zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

Daarnaast is een aanduiding ter bescherming van de obstakelvrije zone langs watergangen opgenomen en een aanduiding ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van geurhinderveroorzakende inrichtingen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

Artikel 14 Algemene procedureregels

Indien gebruik gemaakt wordt van een nadere eisenregeling, is hier aangegeven dat de procedure als genoemd in afdeling 3.4 Awb van toepassing is.

Artikel 15 Overige regels

Indien er wordt verwezen naar een wet of een wettelijke regeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt en van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

De overgangsregels bevat de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen.

Artikel 17 Slotregel

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald

6.3 Handhaving

De (voormalige) gemeente Woudrichem heeft een integraal handhavingsbeleidsplan vastgesteld. Hierbij is aangesloten bij de uitgangspunten die zijn vastgelegd in de “Bestuursovereenkomst Handhaving "Omgevingsrecht Provincie Noord-Brabant”, de hieronder liggende strategie “Zo handhaven we in Brabant” en het bestuursconvenant “Samenwerken in het Land van Heusden en Altena”.

In het integraal handhavingsbeleidsplan worden deze visie, uitgangspunten en achtergronden vertaald naar concrete doelen en strategieën. Hierbij is het de bedoeling om dit integraal handhavingsbeleidsplan tot uitvoering te brengen aan de hand van een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma waarin de concrete toezicht- en handhavingactiviteiten worden beschreven.

Bovendien wordt in het integrale handhavingsbeleidsplan op basis van de bepaalde visie en de gestelde

prioriteiten invulling gegeven aan de wijze waarop de gemeente haar toezicht- en handhavingstaken wenst in te vullen. Hiertoe is een nalevingsstrategie opgesteld, die uitgewerkt is in een aantal beleidsstrategieën, te weten de Toezichtstrategie, de Sanctiestrategie, de Gedoogstrategie en de Preventiestrategie.

Het handhaven van bestemmingsplannen maakt onderdeel uit van het handhavingsbeleid zoals hiervoor is beschreven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Eigendomssituatie

De gronden zijn hoofdzakelijk in particulier bezit, behoudens de openbare weg. Dit geldt ook voor de nieuwe woonpercelen. De ontwikkelaar heeft een financiële bijdrage geleverd voor de gronduitgifte van de woonpercelen die voor vaststelling van dit bestemingsplan nog niet in particulier bezit waren.

Kwaliteitsbijdrage

Daar waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied wordt in voldoende mate voorzien in de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap. Door de ontwikkelaar wordt een kwaliteitsbijdrage gedaan. In hoofdstuk 3.2 wordt nader ingegaan op de kwaliteitsverbetering en de overeenkomst die hierover is gesloten.

Economische uitvoerbaarheid

De nieuwe woonpercelen worden voor eigen rekening en risico van de ontwikkelaars ontwikkeld. Op grond van door de grondeigenaar verstrekte gegevens blijkt dat de financiële uitvoerbaarheid daarvan aannemelijk is.

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 en 2 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan wordt verstaan (art. 6.2.1 Bro). Het gaat dan onder meer om de bouw van een of meer woningen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Een exploitatieplan is evenmin noodzakelijk wanneer realisering van het bouwplan geen kosten voor de gemeente met zich meebrengt.

Omdat dit bestemmingsplan een directe (nieuwe) bouwtitel geeft voor bouwplannen voor woningen, leidt dit in beginsel tot verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen. De gemeente Altena verzekert het kostenverhaal echter op andere wijze, namelijk door het sluiten van een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaars. Om die reden wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente heeft zich door de jaren heen een goed beeld kunnen vormen van de wensen en opvattingen van de om- en aanwonenden van de locatie en hiermee is bij de planvorming zoveel mogelijk rekening gehouden.

Vooroverleg

Met de provincie en het waterschap heeft over de voorgenomen ontwikkeling ambtelijk overleg plaatsgevonden. Overeengekomen is dat deze partijen, al dan niet in het kader van het ontwerpbestemmingsplan, een reactie geven.

Door de provincie is in het kader van het overleg gesproken over de herinrichting en invulling van het gebied. Daarbij is aangegeven dat er ruimte is voor de toevoeging van enkele woningen, waarbij ook geconstateerd is dat er ruimte moest blijven voor doorzichten naar het achtergelegen buitengebied. Voorkomen dient te worden dat de toe te voegen woningen leiden tot verdichting van het lint.

Tevens is aangegeven dat de toe te voegen woningen in principe niet moeten leiden tot tweedelijns bebouwing op het achtererf.

Relatie ontwerpbestemmingsplan 2018 en (nieuw) ontwerpbestemmingsplan 2022

Een ontwerp van een bestemmingsplan voor dit plangebied heeft eerder voor een ieder ter inzage gelegen, te weten: van 23 november 2018 tot en met 3 januari 2019. In die periode heeft de provincie Noord-Brabant een zienswijze ingediend over de herbegrenzing van bestaand stedelijk gebied, zoals opgenomen in de interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Vanwege deze zienswijze wordt het bestemmingsplan opnieuw als ontwerp in procedure gebracht. Inhoudelijk is het ontwerpbestemmingsplan sindsdien op enkele onderdelen aangepast, waarbij rekening is gehouden met overige zienswijzen die destijds zijn ingediend. Gelijktijdig met de publicatie van dit nieuwe ontwerpbestemmingsplan wordt een verzoek tot herbegrenzing van bestaand stedelijk gebied ingediend bij Gedeputeerde Staten.