direct naar inhoud van Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Plan: Kantoorgebouw en Bioscoop - Almkerk West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0874.ALMKBPAlmkwestkb-VST1

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Cultuur en ontspanning' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid stellen burgemeester en wethouders de voorwaarden dat:

  • a. de woningen ruimtelijk inpasbaar zijn in de omgeving;
  • b. de woningen worden gerealiseerd met een verhouding van minimaal 30% sociale huur- en/of koopwoningen en maximaal 70% middeldure en dure woningen;
  • c. uitsluitend woondoeleinden in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen worden toegestaan, waarbij het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte niet is toegestaan;
  • d. hoofdgebouwen met de voorgevel naar de naar de weg gekeerde perceelsgrens dienen te worden opgericht;
  • e. de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de kant van de weg minimaal 3 meter dient te bedragen;
  • f. vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden opgericht;
  • g. halfvrijstaande woningen aan één zijde minimaal 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden opgericht;
  • h. aaneengeschakelde woningen aan twee zijden in de zijdelingse perceelgrens mogen worden opgericht;
  • i. de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan 10 meter;
  • j. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan 7 meter;
  • k. bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd, vanaf de weg gezien, op tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning, waarvan de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter, doch in ieder geval niet meer dan de goothoogte en bouwhoogte van de betreffende woning;
  • l. het totale bebouwde oppervlak (hoofd- en bijgebouwen) per bouwperceel niet meer bedraagt dan 60%;
  • m. de gezamenlijke oppervlakte van omgevingsvergunningplichtige bijgebouwen en overkappingen bij elke woning niet meer bedraagt dan 100 m2, onverminderd het bepaalde onder l;
  • n. in afwijking van het bepaalde onder k altijd minimaal 20 m2 aan bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd;
  • o. in afwijking van het bepaalde onder e en k, aan het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen (uitbouw), zoals ingangspartijen en erkers, voor het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning mogen worden gebouwd, tot een gezamenlijke oppervlakte, bij eenzelfde woning, van 6 m2 en tot een diepte van 1,5 meter uit de voorgevel, onverminderd het bepaalde onder l;
  • p. de bouwhoogte van overkappingen en pergola's niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • q. de bouwhoogte van palen en masten niet meer bedraagt dan 6 meter;
  • r. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevellijn, op of rond een terrein waar een gebouw staat, niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • s. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen niet meer bedraagt dan 1 meter;
  • t. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, niet zijnde vlaggenmasten, niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • u. bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder c voor het gebruik van bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
  • een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • op het perceel al een woning aanwezig is;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • per woning maximaal één omgevinsgevergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • inwoning in beginsel plaats dient te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is, bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt;
  • maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.