direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.90BP1016Buitengeb-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0870.90BP1016Buitengeb-VA02 van de gemeente Werkendam.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan buitengebied gebonden dagrecreatie:

vormen van dagrecreatie die gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en/of een relatie hebben met de agrarische sector.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met een minimale omvang van 10 Nge.

1.7 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.8 agrarisch bouwvlak:

bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf.

1.9 agrarisch natuurbeheer:

extensief grondgebonden agrarisch medegebruik van natuurgronden ten dienste van het natuurbeheer.

1.10 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en -handel, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, grootveeklinieken, en KI-stations, met dien verstande dat onder agrarisch-technische hulpbedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.11 agrarisch verwant bedrijf:

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs en proefbedrijven, met dien verstande dat onder agrarische verwante bedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.12 akkerbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van akkerbouwgewassen in de volle grond.

1.13 archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of organisatie die beschikt over de in de beroepsgroep geldende kwalificaties.

1.14 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.15 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.16 bassin:

een reservoir voor de opslag van dunne mest of andere vloeibare stoffen in de vorm van een bassin.

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.18 bebouwingspercentage:

het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.

1.19 bed and breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt gericht op kortdurend verblijf.

1.20 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.21 bedrijfsvloeroppervlakte/bruto vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, technische ruimten en overige dienstruimten, met uitzondering van gebouwde parkeervoorzieningen, gemeten (op alle bouwlagen) tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of de het hart van de scheidingsmuren.

1.22 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 beroep aan huis/bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf dat (in een gedeelte) van een woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.24 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.28 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.37 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.38 dagrecreatie:

vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is.

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.40 ecologische hoofdstructuur:

een samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Tot de ecologische hoofdstructuur behoren bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingszones.

1.41 ecologische verbindingszone:

een verbinding tussen bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden van de ecologische hoofdstructuur met als doel geïsoleerde leefgemeenschappen van dieren en planten met elkaar te verbinden waardoor soorten beter kunnen voortbestaan doordat zij binnen de grotere leefgebieden hun genen kunnen uitwisselen.

1.42 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde die verband houdt met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.43 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).

1.44 extensief recreatief medegebruik:

vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden en sportvissen.

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, gericht op het telen van gewassen, waarvan de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen.

1.47 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.48 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.49 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.50 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.51 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.52 horeca:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. Onder horeca worden niet begrepen: nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen.

1.53 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier- of geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundvee- en schapenhouderij. Een intensieve veehouderij is niet afhankelijk van agrarische grond als productiemiddel en is als zodanig een agrarische bedrijfstak waarbij de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak niet functioneel aan de grond gebonden is.

1.54 kantoor:

een gebouw, of deel van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.

1.55 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

1.56 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (met uitzondering van een stacaravan) dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.

1.57 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.58 kwaliteitsverbetering van het landschap:

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.59 kwekerij:

een bedrijf dat gericht is op het kweken van planten en siergewassen alsmede op de verkoop als ondergeschikte nevenfunctie van ter plaatse gekweekte planten en siergewassen, potgrond, compost en meststoffen.

1.60 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.61 kleinschalige dagrecreatieve voorziening:

kleinschalige voorzieningen zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en kanoën.

1.62 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context/karakteristiek van het landschap, bijvoorbeeld door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.63 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.64 loonwerkbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden (ook aan anderen dan agrarische bedrijven), met behulp van werktuigen.

1.65 manege:

een bedrijf dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden, en/of pony's, ondersteunende horeca (kantine en foyer e.d.), verenigingsaccommodatie, en het houden van wedstrijden en of andere evenementen.

1.66 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meer leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorg rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Hiermee wordt de doelgroep van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten beoogd.

1.67 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.68 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.69 netto glas:

de oppervlakte van kassen.

1.70 Nge:

Nederlandse grootte-eenheid: een maat voor de productie omvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden, die wordt verkregen door voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaard-saldo te vermenigvuldigen met het overeenstemmende aantal eenheden.

1.71 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

1.72 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.73 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.74 ondersteunende horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend.

1.75 paardenbak:

al dan niet omheinde gronden, voorzien van bewerkte/aangepaste bodem waar training en africhting van paarden alsmede het recreatief berijden van paarden plaatsvindt.

1.76 paardenfokkerij:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden, het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm.

1.77 paardenhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het houden, africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden (waaronder begrepen pensionstalling), het geven van instructie aan derden alsmede de handel in paarden, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken van paarden.

1.78 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
1.79 pelsdierhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het (op)fokken en/of houden van pelsdieren ten behoeve van hun pels.

1.80 permanente bewoning:

het gebruik van een kampeermiddel, kampeerverblijf, recreatiewoning of vakantieappartement door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die in gevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Werkendam, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken.

1.81 plattelandswoning:

een woning in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe de woning in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord.

1.82 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.83 raamprostitutie:

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.84 recreatiewoning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf door één of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat niet bestemd is voor permanente bewoning, niet zijnde een woonkeet, caravan of ander bouwsel op wielen zijnde.

1.85 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.86 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een erotische massagesalon of een (raam)prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar.

1.87 sleufsilo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.

1.88 stacaravan:

een gebouw, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief (nacht)verblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan.

1.89 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen hoger dan 1,5 meter begrepen.

1.90 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te verbeteren, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van de producten te verbeteren, te onderscheiden in:

  • a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie zijn toegestaan zo lang de teelt dit vereist met een maximum van 6 maanden per jaar, te onderscheiden in:
    • 1. lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnels;
    • 2. hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen.
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden per jaar op dezelfde locatie zijn toegestaan, te onderscheiden in:
    • 1. lage permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals containervelden;
    • 2. hoge permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals bakken op stellingen (met regenkappen) en teeltondersteunende kassen.
  • c. overige teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zoals stellages met en voor regenkappen bij de grondgebonden teelt van (zacht)fruit, boomteelthekken en vraatnetten.
1.91 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.92 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.93 veehouderij:

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.94 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij tenminste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie of kennissen.

1.95 vollegronds tuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij de productie overwegend plaatsvindt in de volle grond.

1.96 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met de omvang van tenminste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang, een daaruit te verwachten redelijk inkomen en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd.

1.97 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.98 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.99 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.100 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de tot de wegen of paden behorende vrijliggende fietspaden, alsmede de aan de wegen liggende parkeerterreinen.

1.101 winkelvloeroppervlakte:

de voor de consument toegankelijke en zichtbare verkoopruimte ten behoeve van (productiegebonden) detailhandel, inclusief zichtbare ruimte achter toonbanken en kassa's.

1.102 woning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.103 wooneenheid:

eenheid in de vorm van een woning.

1.104 woonschip:

een vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot, een als hoofdverblijf geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.

1.105 woonunit voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van tijdelijk woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer werknemers, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.106 zorgvuldige veehouderij:

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
  • b. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
  • c. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • d. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • e. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • f. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • g. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • h. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  • i. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • b. relatie: indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een paardenfokkerij;
  • c. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 32.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • d. watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • e. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden;

alsmede voor:

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', een intensieve veehouderij, grondgebonden veehouderij en paardenfokkerij;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', een grondgebonden veehouderij en paardenfokkerij;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een paardenhouderij en paardenfokkerij;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', een loonwerkbedrijf;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen':
    • 1. een kleinschalig kampeerterrein;
    • 2. een bed and breakfast voorziening;
    • 3. rondleidingen op het boerderijterrein gecombineerd met activiteiten;
    • 4. kinderfeestjes.
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak', een paardenbak;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek':
    • 1. een molen;
    • 2. de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden.
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'pad', een onverhard toegangspad voor woonpercelen;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', visopslag ten behoeve van de visvijver in de naastgelegen bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver';
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven (inclusief erfverhardingen), tuinen, groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, (onderhouds)paden en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • p. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' uitsluitend beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van (agrarische) bedrijven is toegestaan;
  • r. tuinen, erven (inclusief erfverhardingen) en parkeervoorzieningen die behoren bij de onder b en f t/m i genoemde bedrijven uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat buiten het bouwvlak:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaande schuur of stal', de bestaande schuren of stallen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
    • 2. de bestaande kazematten en groepsschuilplaatsen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
    • 3. de bestaande griendwerkersketen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - herbouw schuur', een schuur mag worden herbouwd, waarbij geldt dat:
      • de sloop van de bestaande schuur op het perceel dient te zijn verzekerd;
      • de oppervlakte van de schuur niet meer mag bedragen dan 50 m²;
      • de bouwhoogte van de schuur niet meer mag bedragen dan 3 meter.
  • b. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)', de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en 'grondgebonden veehouderij' een toename van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de veehouderij niet is toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', geen bebouwing is toegestaan, uitgezonderd een bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' is geen bebouwing toegestaan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:

  • a. kassen zijn niet toegestaan;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen.

3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden, indien en voorzover het bouwwerken betreft, de volgende regels:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  • b. andere permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • c. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter, met dien verstande dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - kommen' en 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW';
  • d. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • e. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

3.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal bedrijfswoningen is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

 

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
    bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
    verlichtings- en vlaggenmasten   8 meter  
    erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
    erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
    mestsilo's   6 meter  
    veevoedersilo's   12 meter  
    sleufsilo's   3 meter  
    paardenbakken (omheining) vóór de voorgevellijn   1,5 meter  
    paardenbakken (omheining) achter de voorgevellijn   2 meter  
    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   6 meter  
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer dan 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik niet meer mag bedragen dan 2 meter.
    • 2. bouwwerken voor mestopslag, voeropslag, sleuf- en andere silo's, water- en andere bassins en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan.
    • 3. paardenbakken niet zijn toegestaan, uitgezonderd bestaande paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-paardenbak', waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.

3.2.7 Molen

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', gelden in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.5 en 3.2.6 uitsluitend de volgende bouwregels:

  • a. de oppervlakte van de molen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de molen mogen niet meer bedragen dan de bestaande hoogten;
  • c. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de molen mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 8 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 om teeltondersteunende kassen toe te staan, mits:

  • a. de teeltondersteunende kassen ten dienste staan van een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomkwekerij;
  • b. de teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedraagt;
  • d. de oppervlakte niet meer dan 5.000 m² netto glas bedraagt;
  • e. de teeltondersteunende kassen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • f. de bouw van de teeltondersteunende kassen geen omschakeling naar een (gespecialiseerd) glastuinbouwbedrijf tot gevolg heeft;
  • g. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder e en f genoemde voorwaarden;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 om hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toe te staan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-kommen' en 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', mits:

  • a. de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 meter bedraagt en van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - kommen', de biotoop voor weidevogels niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.3 Eerste agrarische bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 om de bouw van één eerste agrarische bedrijfswoning binnen het bouwvlak toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', mits:

  • a. de bedrijfswoning noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de noodzaak van de bedrijfswoning niet het gevolg is van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;
  • c. het bedrijf zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs op langere termijn niet is te exploiteren;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder a t/m d genoemde voorwaarden;
  • f. bij de bouw van de woning voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • g. bestaande (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • h. de bedrijfswoning, gezien vanaf de openbare weg, voor de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.
  • k. het bepaalde in lid 3.2 met betrekking tot de maatvoering en situering van een bedrijfswoning is van toepassing.

3.3.4 Toestaan bebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d, sub 3 om bebouwing binnen het bouwvlak toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', mits:

  • a. middels (milieu)onderzoek is aangetoond dat bij de realisatie van bebouwing sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving;
  • b. het bepaalde in lid 3.2 met betrekking tot de maatvoering en situering van bebouwing is van toepassing.

3.3.5 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.2.4 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.3.6 Toename oppervlakte bedrijfsgebouwen van een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d sub 2 om binnen het bouwvlak een toename van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' of 'grondgebonden veehouderij';
  • b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • c. de bebouwing inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • f. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • g. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • h. het bepaalde onder b en g mag één maal per bouwvlak buiten beschouwing blijven voor uitbreidingen van bedrijfsgebouwen van ten hoogste 100 m² per periode van 10 jaar gerekend vanaf 21 september 2013.

3.3.7 Hogere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c om een hogere bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.8 Hogere goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b om een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de goothoogte niet meer dan 8 meter bedraagt;
  • b. de hogere goothoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.9 Hogere bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder a om binnen het bouwvlak mestsilo's en veevoedersilo's met een hogere bouwhoogte toe te staan, alsmede om binnen het bouwvlak overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bedoeld in lid 3.2.6 onder a, met een hogere bouwhoogte toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte van mestsilo's en veevoedersilo's niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter bedraagt;
  • c. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.3.10 Voorzieningen voor opslag van ruwvoer

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder b om buiten het bouwvlak voorzieningen, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van de opslag van ruwvoer, zoals sleufsilo's en (kuilvoer)platen, toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • b. tevens de in lid 3.5.9 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend.

3.3.11 Woonunits voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 om woonunits voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, toe te staan, mits:

  • a. tevens de in lid 3.5.10 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  • b. de woonunits binnen het bouwvlak worden geplaatst;
  • c. de bouwhoogte van de woonunits niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • d. er per bouwvlak niet meer dan 5 woonunits worden geplaatst;
  • e. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • f. er wordt voldaan aan de eisen op het gebied van brandveiligheid;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de ontwikkeling (het plaatsen van de woonunits) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Strijdig gebruik
  • a. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, buiten het bouwvlak, is niet toegestaan;
  • b. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde/geteelde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m², mits deze detailhandel plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • c. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • d. het gebruiken van gebouwen welke niet zijn opgericht ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan;
  • e. mestbewerking is niet toegestaan;
  • f. permanente bewoning van vakantieappartementen is niet toegestaan;
  • g. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder begrepen (kuil)voer- en mestopslag, is niet toegestaan, uitgezonderd tijdelijke opslag van ter plaatse geoogste agrarische producten tot een maximum van 3 maanden per jaar;
  • h. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor niet als bouwwerk aan te merken mest- of andere bassins is niet toegestaan;
  • i. het uitvoeren van werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak die in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 1 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan;
  • j. het in gebruik nemen van de bebouwing als bedoeld in lid 3.2 op het perceel Korteveldsesteeg 1-3 voordat de landschappelijke inpassing conform een vooraf aangeleverd en door de gemeente goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd, is niet toegestaan;
  • k. erfverhardingen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan;
  • l. het gebruiken van gronden binnen het agrarisch bouwvlak op het perceel Oude Kerkstraat 34 overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verwijderen verharding' de aanwezige verharding is verwijderd en verwijderd blijft.
3.4.2 Recreatieve voorzieningen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het kampeerterrein uitsluitend gebruikt mag worden in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 mag bedragen;
    • 3. de bestaande landschappelijke inpassing van het kampeerterrein in stand dient te wordt gehouden.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' is een bed and breakfast voorziening toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast maximaal 6 mag bedragen;
    • 2. er maximaal 100 m² van de bebouwing voor de bed and breakfast mag worden gebruikt;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' mag de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die voor het kleinschalig kampeerterrein en de bed and breakfast voorziening wordt gebruikt niet meer dan 300 m² bedragen;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' zijn rondleidingen op het boerderijterrein gecombineerd met activiteiten toegestaan, met dien verstande dat deze activiteiten uitsluitend mogen plaatsvinden in de recreatieruimte van de boerderij;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieve voorzieningen' is het organiseren van kinderfeestjes (voor kinderen die er niet kamperen) toegestaan, met dien verstande dat deze feestjes uitsluitend binnen de bebouwing mogen plaatsvinden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van bed and breakfast, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • c. maximaal 100 m² van de bebouwing voor bed and breakfast wordt gebruikt;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 6 bedraagt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.2 Vakantieappartementen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van vakantieappartementen, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de eventueel noodzakelijke verbouwingen binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
  • c. per bedrijf niet meer dan 3 vakantieappartementen worden gerealiseerd;
  • d. de oppervlakte van een vakantieappartement niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen, zoals verkoop van dranken, etenswaren en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen, mits:

  • a. er geen sprake is van een inrichting waarvoor op grond van de Drank- en horecawet een vergunning is vereist;
  • b. maximaal 100 m² van de bebouwing voor dagrecreatieve voorzieningen wordt gebruikt;
  • c. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.4 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de bedrijfswoning of een bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning, mits:

  • a. de woonfunctie van de bedrijfswoning in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.
  • g. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.5 Zorgboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalige zorgactiviteiten ten behoeve van de dagopvang van zorgvragers, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. maximaal 250 m² van de bebouwing voor de zorgactiviteiten wordt gebruikt;
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. bij beëindiging van de agrarische functie is het uitoefenen van de zorgactiviteiten niet meer toegestaan;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.6 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen, mits:

  • a. de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit het bouwvlak, met dien verstande dat de kampeermiddelen niet buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd aan de aan de weg gelegen zijde van het bouwvlak;
  • b. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt;
  • c. het kampeerterrein uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober is toegestaan;
  • d. ondersteunende voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen, binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij:
    • 1. voor gebouwen de bouwregels uit lid 3.2.1 en 3.2.2 van toepassing zijn;
    • 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwregels uit lid 3.2.6 van toepassing zijn.
  • e. het kampeerterrein op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap;
  • f. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • g. het kampeerterrein niet grenst aan een ander kampeerterrein waarvoor toestemming is verleend;
  • h. de ontwikkeling (kleinschalig kamperen) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden;
  • i. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.

3.5.7 Algemene voorwaarden nevenactiviteiten

Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden de volgende algemene voorwaarden:

  • a. per agrarisch bedrijf mag maximaal 300 m² van de bebouwing gebruikt worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten, met dien verstande dat in het gebied dat op de kaart in Bijlage 4 is aangeduid als 'gemengde plattelandseconomie' per agrarisch bedrijf maximaal 500 m² van de bebouwing gebruikt mag worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. het agrarisch bedrijf blijft de hoofdfunctie;
  • c. op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. de activiteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', worden de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig aangetast;
  • g. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, worden niet onevenredig aangetast.

3.5.8 Gebruiken van gebouwen voor een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder d om het gebruiken van gebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' of 'grondgebonden veehouderij';
  • b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • c. het gebruik inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • f. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • g. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is.

3.5.9 Voorzieningen voor opslag van ruwvoer

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder g en k om buiten het bouwvlak het gebruik van gronden ten behoeve van voorzieningen, geen gebouwen en overkappingen zijnde, voor de opslag van ruwvoer toe te staan, zoals sleufsilo's, (kuil)voerplaten en bijbehorende verhardingen, mits:

  • a. de voorzieningen aansluitend aan een bouwvlak met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' of 'intensieve veehouderij' worden gerealiseerd;
  • b. het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  • c. binnen het bouwvlak geen ruimte meer aanwezig is voor de voorzieningen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen en bijbehorende verhardingen niet meer bedraagt dan 0,5 ha per bouwvlak;
  • e. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

3.5.10 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits:

  • a. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt in een bedrijfsgebouw of een deel van de bedrijfswoning, dat gesitueerd is binnen een bouwvlak, danwel in woonunits zoals genoemd in lid 3.3.11;
  • b. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  • c. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • d. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder c genoemde voorwaarde;
  • e. de huisvesting uitsluitend medewerkers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • f. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
  • g. er per bouwvlak niet meer dan 20 werknemers gelijktijdig worden gehuisvest;
  • h. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • i. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • j. de huisvesting geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • k. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast.

3.5.11 Grotere oppervlakte detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, mits:

  • a. de winkelvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  • b. de detailhandel een versterking betreft van de regionale detailhandelsstructuur;
  • c. de detailhandel zoveel mogelijk eigen producten betreft, eventueel aangevuld met andere lokale en streekproducten;
  • d. de detailhandel ondergeschikt is aan de reguliere agrarische activiteiten, zowel naar omzet als in oppervlakte;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 1 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

3.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 1 genoemde criteria.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Vormaanpassing agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vormaanpassing van een agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen hieromtrent heeft geadviseerd;
  • c. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de vormaanpassing niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • g. de ontwikkeling (de vormaanpassing) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.2 Vergroting bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • b. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • d. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b t/m d genoemde voorwaarden;
  • f. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • g. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • l. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • m. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.3 Vergroting bouwvlak grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden veehouderij, mits:

  • a. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond en geborgd dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • c. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • f. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder c t/m e genoemde voorwaarden;
  • g. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. de vergroting inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • m. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • n. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving bij de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent het wijzigingsplan;
  • o. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  • p. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • q. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • r. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • s. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.4 Omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen voor de omschakeling naar een paardenhouderij, mits:

  • a. het een bouwvlak met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' of 'intensieve veehouderij' betreft;
  • b. de locatie is gelegen in het gebied dat op de kaart in Bijlage 4 is aangeduid als 'gemengde plattelandseconomie';
  • c. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bouwvlak niet meer dan 1,5 hectare mag bedragen; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan dient dit tot deze omvang te worden verkleind;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de in sub 1 genoemde omvang;
    • 3. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing), met dien verstande dat gebouwen die buiten het bouwvlak komen te liggen, sowieso moeten worden gesloopt;
  • d. het bouwvlak voorzien wordt van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • e. paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • f. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • g. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • h. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de ontwikkeling (de omschakeling) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.5 Vergroting bouwvlak paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een bouwvlak van een paardenhouderij, mits:

  • a. de locatie is gelegen in het gebied dat op de kaart in Bijlage 4 is aangeduid als 'gemengde plattelandseconomie';
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • c. de vergroting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • d. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • e. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • f. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing);
  • g. paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • h. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • i. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • j. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • k. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • l. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • n. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • o. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • p. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • q. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.6 Burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in 'Wonen' ten behoeve van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt;
  • c. de bestaande situering van de woning niet wordt gewijzigd;
  • d. overtollige bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • e. het bouwvlak wordt aangepast, zodat het hoofdgebouw van de woning binnen het bouwvlak komt te liggen, waarbij de maximale omvang van het bouwvlak 20x20 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat als het hoofdgebouw niet binnen deze omvang past, de omvang van het hoofdgebouw mag worden aangehouden voor het bouwvlak en indien de afstand van het hoofdgebouw kleiner is dan 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen, die kleinere afstand mag worden aangehouden;
  • f. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • h. er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. de ontwikkeling (omzetting in burgerwoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.7 Agrarisch technisch hulpbedrijf en agrarisch verwant bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van één agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet meer dan 1,5 hectare mag bedragen en het bouwvlak dient te worden verwijderd; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming 'Agrarisch' behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder 1 genoemde omvang;
    • 3. de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    • 4. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing), met dien verstande dat gebouwen die buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf' komen te liggen, sowieso moeten worden gesloopt.
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • e. er geen sprake is van een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • f. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • g. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.8 Niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van één niet-agrarisch bedrijf, niet zijnde een agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. het één bedrijf betreft in milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Niet-agrarische bedrijven in Bijlage 6, danwel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn;
  • c. er geen sprake is van een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • d. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet meer dan 5000 m² mag bedragen en het bouwvlak dient te worden verwijderd; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming 'Agrarisch' behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder 1 genoemde omvang;
    • 3. de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan 600 m²;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3, de oppervlakte van de bebouwing in het gebied dat op de kaart in Bijlage 4 is aangeduid als 'gemengde plattelandseconomie' nooit meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    • 5. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing), met dien verstande dat gebouwen die buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf' komen te liggen, sowieso moeten worden gesloopt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • g. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • h. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • j. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • k. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • n. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

3.7.9 Plattelandswoning

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning middels het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de woning (inclusief daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, tuin en erf), mits:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een bedrijfswoning als plattelandswoning in gebruik wordt genomen zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen;
  • b. de bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning functioneert;
  • c. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
  • d. de omzetting geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, onder meer uit het oogpunt van luchtkwaliteit;
  • f. er ten behoeve van het agrarisch bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort geen nieuwe bedrijfswoning wordt toegestaan;
  • g. de plattelandswoning niet wordt gesplitst in meerdere wooneenheden;
  • h. overtollige bebouwing binnen het gebied dat wordt voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • i. voor de plattelandswoning dezelfde bouwregels gelden als voor agrarische bedrijfswoningen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een paardenfokkerij;
  • c. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 32.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • d. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
  • e. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het watersysteem;
  • f. watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • g. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden;

alsmede voor:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', een grondgebonden veehouderij en paardenfokkerij;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een paardenhouderij en paardenfokkerij;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', een loonwerkbedrijf;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak', een paardenbak;
  • l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven (inclusief erfverhardingen), tuinen, groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, (onderhouds)paden en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • m. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • n. tuinen, erven (inclusief erfverhardingen) en parkeervoorzieningen die behoren bij de onder b en h t/m j genoemde bedrijven uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat buiten het bouwvlak:
    • 1. de bestaande kazematten en groepsschuilplaatsen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
    • 2. de bestaande griendwerkersketen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
  • b. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' een toename van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de veehouderij niet is toegestaan.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen en kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:

  • a. kassen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-tunnelkas' de bestaande tunnelkas wel is toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen.

4.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen gelden, indien en voorzover het bouwwerken betreft, de volgende regels:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-tunnelkas' de bestaande tunnelkas wel is toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
  • b. andere permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • c. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter;
  • d. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • e. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

4.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal bedrijfswoningen is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

 

4.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
    bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
    verlichtings- en vlaggenmasten   8 meter  
    erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
    erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
    mestsilo's   6 meter  
    veevoedersilo's   12 meter  
    sleufsilo's   3 meter  
    paardenbakken (omheining) vóór de voorgevellijn   1,5 meter  
    paardenbakken (omheining) achter de voorgevellijn   2 meter  
    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   6 meter  
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik niet meer mag bedragen dan 2 meter.
    • 2. bouwwerken voor mestopslag, voeropslag, sleuf- en andere silo's, water- en andere bassins en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan.
    • 3. paardenbakken niet zijn toegestaan, uitgezonderd bestaande paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-paardenbak', waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 om lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 meter bedraagt en de bouwhoogte van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
  • b. de teeltondersteunende voorzieningen aansluitend aan het agrarisch bouwvlak worden gesitueerd;
  • c. de oppervlakte van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 1 hectare bedraagt;
  • d. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-kommen' de biotoop voor weidevogels niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap-uiterwaarden' de biotoop voor moerasvogels niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. ter plaatse niet de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' aanwezig is.

4.3.2 Eerste agrarische bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 om de bouw van één eerste agrarische bedrijfswoning binnen het bouwvlak toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', mits:

  • a. de bedrijfswoning noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de noodzaak van de bedrijfswoning niet het gevolg is van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;
  • c. het bedrijf zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs op langere termijn niet is te exploiteren;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder a t/m d genoemde voorwaarden;
  • f. bij de bouw van de woning voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • g. bestaande (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • h. de bedrijfswoning, gezien vanaf de openbare weg, voor de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
  • i. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. het bepaalde in lid 4.2 met betrekking tot de maatvoering en situering van een bedrijfswoning is van toepassing.

4.3.3 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 4.2.4 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.3.4 Hogere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder c om een hogere bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

4.3.5 Hogere goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b om een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de goothoogte niet meer dan 8 meter bedraagt;
  • b. de hogere goothoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

4.3.6 Hogere bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.6 onder a om binnen het bouwvlak mestsilo's en veevoedersilo's met een hogere bouwhoogte toe te staan, alsmede om binnen het bouwvlak overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bedoeld in lid 4.2.6 onder a, met een hogere bouwhoogte toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte van mestsilo's en veevoedersilo's niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter bedraagt;
  • c. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

4.3.7 Voorzieningen voor opslag van ruwvoer

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.6 onder b om buiten het bouwvlak voorzieningen, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van de opslag van ruwvoer, zoals sleufsilo's en (kuilvoer)platen, toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • b. tevens de in lid 4.5.9 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend.

4.3.8 Toename oppervlakte bedrijfsgebouwen van een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder d sub 1 om binnen het bouwvlak een toename van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • c. de bebouwing inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • f. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • g. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • h. het bepaalde onder b en g mag één maal per bouwvlak buiten beschouwing blijven voor uitbreidingen van bedrijfsgebouwen van ten hoogste 100 m² per periode van 10 jaar gerekend vanaf 21 september 2013.

4.3.9 Woonunits voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 om woonunits voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, toe te staan, mits:

  • a. tevens de in lid 4.5.10 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  • b. de woonunits binnen het bouwvlak worden geplaatst;
  • c. de bouwhoogte van de woonunits niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • d. er per bouwvlak niet meer dan 5 woonunits worden geplaatst;
  • e. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • f. er wordt voldaan aan de eisen op het gebied van brandveiligheid;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de ontwikkeling (het plaatsen van de woonunits) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, buiten het bouwvlak, is niet toegestaan;
  • b. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde/geteelde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m², mits deze detailhandel plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • c. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • d. het gebruiken van gebouwen welke niet zijn opgericht ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, is niet toegestaan;
  • e. mestbewerking is niet toegestaan;
  • f. permanente bewoning van vakantieappartementen is niet toegestaan;
  • g. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder begrepen (kuil)voer- en mestopslag, is niet toegestaan, uitgezonderd tijdelijke opslag van ter plaatse geoogste agrarische producten tot een maximum van 3 maanden per jaar;
  • h. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor niet als bouwwerk aan te merken mest- of andere bassins is niet toegestaan;
  • i. het uitvoeren van werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak die in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden' in Bijlage 2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan;
  • j. erfverhardingen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van bed and breakfast, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • c. maximaal 100 m² van de bebouwing voor bed and breakfast wordt gebruikt;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 6 bedraagt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.2 Vakantieappartementen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van vakantieappartementen, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de eventueel noodzakelijke verbouwingen binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
  • c. per bedrijf niet meer dan 3 vakantieappartementen worden gerealiseerd;
  • d. de oppervlakte van een vakantieappartement niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen, zoals verkoop van dranken, etenswaren en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen, mits:

  • a. er geen sprake is van een inrichting waarvoor op grond van de Drank- en horecawet een vergunning is vereist;
  • b. maximaal 100 m² van de bebouwing voor dagrecreatieve voorzieningen wordt gebruikt;
  • c. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.4 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de bedrijfswoning of een bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning, mits:

  • a. de woonfunctie van de bedrijfswoning in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.
  • g. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.5 Zorgboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van kleinschalige zorgactiviteiten ten behoeve van de dagopvang van zorgvragers, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. maximaal 250 m² van de bebouwing voor de zorgactiviteiten wordt gebruikt;
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. bij beëindiging van de agrarische functie is het uitoefenen van de zorgactiviteiten niet meer toegestaan;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.6 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen, mits:

  • a. de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit het bouwvlak, met dien verstande dat de kampeermiddelen niet buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd aan de aan de weg gelegen zijde van het bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen ten behoeve van het agrarisch bedrijf op het perceel Draepkilweg 2 de kampeermiddelen ook worden gesitueerd binnen het aangrenzende bestemmingsvlak 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver' of direct aansluitend aan dit bestemmingsvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit dit bestemmingsvlak, met dien verstande dat indien de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver', tevens de in lid 12.5.2 bedoelde omgevingsvergunning dient te worden verleend;
  • c. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt;
  • d. het kampeerterrein uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober is toegestaan;
  • e. ondersteunende voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen, binnen het bouwvlak worden gerealiseerd, waarbij:
    • 1. voor gebouwen de bouwregels uit lid 4.2.1 en 4.2.2 van toepassing zijn
    • 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwregels uit lid 4.2.6 van toepassing zijn.
  • f. het kampeerterrein op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap;
  • g. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • h. het kampeerterrein niet grenst aan een ander kampeerterrein waarvoor toestemming is verleend;
  • i. de ontwikkeling (kleinschalig kamperen) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden;
  • j. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 4.5.7.

4.5.7 Algemene voorwaarden nevenactiviteiten

Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden de volgende algemene voorwaarden:

  • a. per agrarisch bedrijf mag maximaal 300 m² van de bebouwing gebruikt worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. het agrarisch bedrijf blijft de hoofdfunctie;
  • c. op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. de activiteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding worden niet onevenredig aangetast;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', worden de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, worden niet onevenredig aangetast;
  • i. de ontwikkeling (de nevenactiviteit) levert een positieve bijdrage aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

4.5.8 Gebruiken van gebouwen voor een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 onder d om het gebruiken van gebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • b. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • c. het gebruik inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • d. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • e. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • f. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • g. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is.

4.5.9 Voorzieningen voor opslag van ruwvoer

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 onder g en j om buiten het bouwvlak het gebruik van gronden ten behoeve van voorzieningen, geen gebouwen en overkappingen zijnde, voor de opslag van ruwvoer toe te staan, zoals sleufsilo's, (kuil)voerplaten en bijbehorende verhardingen, mits:

  • a. de voorzieningen aansluitend aan een bouwvlak met de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' worden gerealiseerd;
  • b. het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  • c. binnen het bouwvlak geen ruimte meer aanwezig is voor de voorzieningen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen en bijbehorende verhardingen niet meer bedraagt dan 0,5 ha per bouwvlak;
  • e. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

4.5.10 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits:

  • a. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt in een bedrijfsgebouw of een deel van de bedrijfswoning, dat gesitueerd is binnen een bouwvlak, danwel in woonunits zoals genoemd in lid 4.3.9;
  • b. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  • c. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • d. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder c genoemde voorwaarde;
  • e. de huisvesting uitsluitend medewerkers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • f. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
  • g. er per bouwvlak niet meer dan 20 werknemers gelijktijdig worden gehuisvest;
  • h. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • i. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • j. de huisvesting geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • k. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • l. de ontwikkeling (de huisvesting) een positieve bijdrage levert aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

4.5.11 Grotere oppervlakte detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 onder b voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, mits:

  • a. de winkelvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  • b. de detailhandel een versterking betreft van de regionale detailhandelsstructuur;
  • c. de detailhandel zoveel mogelijk eigen producten betreft, eventueel aangevuld met andere lokale en streekproducten;
  • d. de detailhandel ondergeschikt is aan de reguliere agrarische activiteiten, zowel naar omzet als in oppervlakte;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • g. de ontwikkeling (de detailhandel) een positieve bijdrage levert aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden' in Bijlage 2 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

4.6.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 4.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

4.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 4.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden' in Bijlage 2 genoemde criteria.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1 Vormaanpassing agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vormaanpassing van een agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen hieromtrent heeft geadviseerd;
  • c. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de vormaanpassing niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • h. de ontwikkeling (de vormaanpassing) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.7.2 Vergroting bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • b. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • d. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b t/m d genoemde voorwaarden;
  • f. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • g. de ontwikkeling (de vergroting) een positieve bijdrage levert aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • i. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • m. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • n. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • o. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.7.3 Vergroting bouwvlak grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden veehouderij, mits:

  • a. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond en geborgd dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • c. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijke bebouwing;
  • f. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder c t/m e genoemde voorwaarden;
  • g. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • h. de ontwikkeling (de vergroting) een positieve bijdrage levert aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. de vergroting inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • k. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • n. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • o. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • p. bij een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de veehouderij mogelijk te maken, is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving bij de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent het wijzigingsplan;
  • q. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  • r. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • s. de vergroting niet tot gevolg heeft dat het bouwvlak wordt gesitueerd binnen de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' of 'overige zone - zoekzone-water';
  • t. indien sprake is van een uitbreiding van verhard oppervlak met meer dan 1.500 m² dan dient ter compensatie waterberging te worden aangelegd met een inhoud van minimaal 436 m³ per hectare verhard oppervlak, waarbij de waterberging ook buiten het bouwvlak is toegestaan;
  • u. de ontwikkeling (de vergroting) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.7.4 Burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in 'Wonen' ten behoeve van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt;
  • c. de bestaande situering van de woning niet wordt gewijzigd;
  • d. overtollige bebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • e. het bouwvlak wordt aangepast, zodat het hoofdgebouw van de woning binnen het bouwvlak komt te liggen, waarbij de maximale omvang van het bouwvlak 20x20 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat als het hoofdgebouw niet binnen deze omvang past, de omvang van het hoofdgebouw mag worden aangehouden voor het bouwvlak en indien de afstand van het hoofdgebouw kleiner is dan 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen, die kleinere afstand mag worden aangehouden;
  • f. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • h. er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de ontwikkeling (omzetting in burgerwoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.7.5 Niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van één niet-agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. het één bedrijf van de volgende bedrijven betreft:
    • 1. een bedrijf in milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Niet-agrarische bedrijven in Bijlage 6, danwel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn;
    • 2. een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf in milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - Agrarisch verwante bedrijven en agrarisch-technische hulpbedrijven in Bijlage 7, danwel agrarisch verwante bedrijven die daarmee naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn.
  • c. er geen sprake van een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • d. de beoogde ontwikkeling, functie en bebouwing naar aard en omvang past in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang van het bestemmingsvlak niet meer dan 5000 m² mag bedragen en het bouwvlak dient te worden verwijderd; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming 'Agrarisch met waarden' behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
    • 2. aangetoond dient te zijn dat de ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder 1 genoemde omvang;
    • 3. de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan 400 m²;
    • 4. overtollige bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing), met dien verstande dat gebouwen die buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf' komen te liggen, sowieso moeten worden gesloopt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • g. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • h. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • j. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • k. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • l. de natuurlijke waarden en de waterhuishouding niet onevenredig worden aangetast;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • n. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • o. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) een positieve bijdrage levert aan de instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • p. de ontwikkeling (vestiging bedrijf) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

4.7.6 Plattelandswoning

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning middels het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de woning (inclusief daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, tuin en erf), mits:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een bedrijfswoning als plattelandswoning in gebruik wordt genomen zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen;
  • b. de bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning functioneert;
  • c. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
  • d. de omzetting geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, onder meer uit het oogpunt van luchtkwaliteit;
  • f. er ten behoeve van het agrarisch bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort geen nieuwe bedrijfswoning wordt toegestaan;
  • g. de plattelandswoning niet wordt gesplitst in meerdere wooneenheden;
  • h. overtollige bebouwing binnen het gebied dat wordt voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' wordt gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, en deze sloop is verzekerd middels een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst;
  • i. voor de plattelandswoning dezelfde bouwregels gelden als voor agrarische bedrijfswoningen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 32.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • c. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
  • d. watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • e. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden;

alsmede voor:

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek':
    • 1. een molen;
    • 2. daarbij behorende tuinen en erven (inclusief erfverhardingen);
    • 3. de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden.
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen en (onderhouds)paden.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande kazematten en groepsschuilplaatsen wel zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;
  • b. de bestaande griendwerkersketen wel zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.

5.2.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. bouwwerken voor mestopslag, voeropslag, sleuf- en andere silo's, water- en andere bassins en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan;
  • c. paardenbakken niet zijn toegestaan.

5.2.4 Molen

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', gelden in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 en 5.2.3 uitsluitend de volgende bouwregels:

  • a. de oppervlakte van de molen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte
  • b. de goot- en bouwhoogte van de molen mogen niet meer bedragen dan de bestaande hoogten;
  • c. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de molen mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 8 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, is niet toegestaan;
  • b. het gebruiken van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder begrepen (kuil)voer- en mestopslag, is niet toegestaan;
  • c. het gebruiken van gronden voor niet als bouwwerk aan te merken mest- of andere bassins is niet toegestaan;
  • d. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden-Natuur' in Bijlage 3 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan.
  • e. erfverhardingen zijn buiten de aanduiding 'karakteristiek' niet toegestaan.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden-Natuur' in Bijlage 3 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

5.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

5.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 5.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch met waarden-Natuur' in Bijlage 3 genoemde criteria.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

5.5.1 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur' te wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits de gronden voor natuurontwikkeling zijn aangekocht en de gronden geen agrarische functie meer hebben.

5.5.2 Bed and breakfast voorziening

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van de realisatie van een voorziening voor bed and breakfast in het bestaande gebouw, mits:

  • a. de bestaande bebouwing niet wordt uitgebreid;
  • b. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 6 bedraagt;
  • c. er wordt voldaan aan de eisen op het gebied van brandveiligheid;
  • d. er op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • e. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de voorziening geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • g. de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
  • h. de ontwikkeling (realisatie bed and breakfast) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf volgens de bij deze regels behorende lijst van bestaande bedrijven (niet-agrarisch) in Bijlage 5;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', een verkooppunt van motorbrandstoffen met of zonder lpg;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg;

alsmede voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel in producten die verwant zijn aan de agrarische sector als nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch', de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten die ondergeschikt zijn aan de onder a genoemde bedrijfsactiviteiten, niet zijnde een veehouderij;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', een grondgebonden veehouderij die ondergeschikt is aan de onder a genoemde bedrijfsactiviteiten;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water;

met dien verstande dat:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Algemeen
  • a. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' is een toename van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van de veehouderij niet toegestaan.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aanwezig is er geen bedrijfsgebouwen zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing', uitsluitend de bestaande bedrijfsgebouwen zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

6.2.3 Bedrijfswoning
  • a. per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal bedrijfswoningen is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan.
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

6.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten   8 meter  
verlichtingsmasten   5 meter  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
reclamezuilen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'   7 meter  
luifels ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'   6 meter  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 meter  

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Vergroting oppervlakte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor een eenmalige vergroting van de toegestane maximale bebouwingsoppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bestemmingsvlak, mits:

  • a. ter plaatse niet de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing' aanwezig is.
  • b. uit een gekwalificeerd bedrijfsplan blijkt dat:
    • 1. de verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein redelijkerwijs niet mogelijk is;
    • 2. de uitbreiding bedrijfseconomisch noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;
    • 3. de mogelijkheden ontbreken om de ruimtebehoefte op te lossen binnen de op grond van lid 6.2.2 toegestane bebouwingsoppervlakte.
  • c. de bebouwing op een zorgvuldige wijze in het landschap wordt ingepast;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de uitbreiding geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. de verkeersaantrekkende werking daardoor niet onevenredig toeneemt;
  • g. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • h. natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de ontwikkeling (vergroting bebouwingsoppervlakte) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden;
  • l. de vergroting niet meer bedraagt dan:
oppervlakte bestaande bedrijfsgebouwen   maximale uitbreiding  
500 m2 of kleiner   50%  
groter dan 500 m2   20%  

6.3.2 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 6.2.3 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

6.3.3 Toename oppervlakte bedrijfsgebouwen van een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder c om een toename van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • b. de veehouderij ondergeschikt blijft aan de in lid 6.1 onder a genoemde bedrijfsactiviteiten en geen sprake is van een volledige omschakeling naar een veehouderij;
  • c. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • d. de bebouwing inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • e. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • g. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • h. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
  • i. het bepaalde onder c en h mag één maal per bestemmingsvlak buiten beschouwing blijven voor uitbreidingen van bedrijfsgebouwen van ten hoogste 100 m² per periode van 10 jaar gerekend vanaf 21 september 2013.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, uitgezonderd een motorbrandstofverkooppunt met lpg, ter plaatse van de aanduiding 'motorbrandstofverkooppunt met lpg';
  • b. bedrijven die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegestaan, uitgezonderd de bestaande bedrijven;
  • c. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
    • 2. detailhandel in producten die verwant zijn aan de agrarische sector als nevenactiviteit van het ter plaatse gevestigde bedrijf tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m², ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
    • 3. detailhandel in auto's en motoren op het perceel Oude Kerkstraat 22;
    • 4. detailhandel in motorbrandstoffen inclusief lpg, alsmede daarbij behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
    • 5. detailhandel in motorbrandstoffen exclusief lpg, alsmede daarbij behorende en daaraan ondergeschikte detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' is buitenopslag niet toegestaan;
  • e. van een bedrijf mag maximaal 30% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor kantoor worden gebruikt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij':
    • 1. mag binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
    • 2. is het gebruiken van gebouwen welke niet zijn opgericht ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij, voor de uitoefening van een veehouderij, niet toegestaan.
  • g. het gebruiken van bedrijfsgebouwen op het perceel Kooikamp 5a overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' in de bestemming 'Agrarisch' de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden conform de verleende omgevingsvergunning d.d. 7 april 2015 met kenmerk UV 20140442.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Vestiging ander type bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a, voor de vestiging van een bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende 'Lijst van bestaande bedrijven', mits het te vestigen bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met het rechtstreeks toegelaten bedrijf of in een lagere milieucategorie valt en de verkeersaantrekkende werking niet toeneemt.

6.5.2 Gebruiken van gebouwen voor een veehouderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 onder f sub 2 om het gebruiken van gebouwen ten behoeve van de uitoefening van een veehouderij toe te staan, mits:

  • a. de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • b. de veehouderij ondergeschikt blijft aan de in lid 6.1 onder a genoemde bedrijfsactiviteiten en geen sprake is van een volledige omschakeling naar een veehouderij;
  • c. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij conform de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld;
  • d. het gebruik inpasbaar is in de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de volksgezondheid en de effecten op het milieu;
  • e. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen voor de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • g. is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog is gevoerd door de initiatiefnemer, gericht op het betrekken van de belangen van de directe omgeving in de planontwikkeling, voorafgaand aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  • h. op gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is.

6.5.3 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 6.1 voor het toestaan van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van het beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • g. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', een gemaal;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie', een rioolwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende kantoren, werkplaatsen en opslag van onderhoudsmaterieel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meetstation waterkwaliteit', een meetstation voor waterkwaliteit.
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

met dien verstande dat:

  • f. een bedrijfswoning niet is toegestaan.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1 Gebouwen
  • a. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, dient de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie', minimaal 50 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 50 meter bedraagt;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aanwezig is de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • g. indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum bouwhoogte (m)' aanwezig is, mogen de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan de bestaande hoogten.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meetstation waterkwaliteit' niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer dan 8 meter mag bedragen.

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomend bos met daarop afgestemde bosbouw;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • c. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 32.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • d. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema onder lid 8.4.2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Bos' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema onder lid 8.4.2 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

8.4.2 Schema omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
Bodem en water  
1   Het verlagen, vergraven, verhogen of egaliseren van de bodem, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet of provinciale ontgrondingenverordening   - behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige), landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dient het samenhangende krekenstelsel en de lage ligging te worden behouden;
ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dienen de dijken, dammen en muraltmuurtjes te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dient het afwisselende beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
2   Het graven, dan wel verdiepen, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en andere waterpartijen   - strijdig ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap- kreken en killen', tenzij deze werken of werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van kreekherstel;
- behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige), landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
3   Het dempen van waterlopen, sloten en greppels of andere waterpartijen   - strijdig ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen'
- behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige) landschappelijke en natuurwaarden
- geen verstoring van de waterhuishouding.  
Beplanting en grondgebruik  
4   Het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas   - behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige), landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen dient het afwisselende beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water te worden behouden;  
5   Het beplanten van gronden met bomen en ander houtgewas   - er mag uitsluitend inheems en streekeigen plantmateriaal worden gebruikt.  
Infrastructuur en voorzieningen  
6   Het aanleggen van oppervlakteverhardingen waaronder het aanleggen en verharden van paden, met een oppervlakte van meer dan 20 m²   - strijdig ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap- kreken en killen';
- behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige), landschappelijke en natuurwaarden
- geen verstoring van de waterhuishouding;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water, mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
7   Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur   - behoud dan wel herstel van aanwezige of potentiële (bosbouwkundige), landschappelijke en natuurwaarden.  
Strijdig = niet toegestaan
Het criterium 'behoud' of 'geen verstoring van' dient te worden gelezen als 'geen onevenredige aantasting van'.  

8.4.3 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 8.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • c. als bedoeld onder punt 4 van het schema in lid 8.4.2 die worden uitgevoerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - geen omgevingsvergunning'.

8.4.4 Toetsingscriteria

De in lid 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema in lid 8.4.2 genoemde criteria.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca in de vorm van een café/restaurant;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - fort altena':
    • 1. zaalverhuur, vergader- en expositieruimte;
    • 2. café/brasserie/restaurant;
    • 3. detailhandel;
    • 4. VVV-kantoor;
    • 5. evenementen, waaronder begrepen een aan de locatie/functie gerelateerde warenmarkt;
    • 6. workshops;
    • 7. outdooractiviteiten;
    • 8. trouwlocatie;
    • 9. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, terrassen, (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

met dien verstande dat:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', uitsluitend een parkeerterrein is toegestaan.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.2.1 Algemeen
  • a. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen.

9.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

9.2.3 Bedrijfswoning
  • a. per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

9.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter;

9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten   8 meter  
verlichtingsmasten   4 meter  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 meter  

9.2.6 Fort Altena

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - fort altena', gelden in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.1, 9.2.2, 9.2.3, 9.2.4 en 9.2.5 uitsluitend de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend de bestaande gebouwen zijn toegestaan;
  • b. er is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de bedrijfswoning dient gesitueerd te worden in de bestaande gebouwen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 8 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de in lid 9.1 onder b sub 1 t/m 4, 6 en 8 genoemde functies mogen uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de winkelvloeroppervlakte van de in lid 9.1 onder b sub 3 genoemde detailhandel mag niet meer bedragen dan 50 m².
9.5 Afwijken van de gebruiksregels

9.5.1 Verblijfsaccommodaties Fort Altena

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1, voor de realisatie van verblijfsaccommodaties in de bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - fort altena', mits:

  • a. de activiteit een bijdrage levert aan de instandhouding van het fort en de cultuurhistorische waarde daarvan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
  • d. de activiteit geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven;
  • e. de uitstralingseffecten van de activiteit de draagkracht van het betrokken gebied niet overschrijden;
  • f. de activiteit leidt tot verrijking van het toeristisch product in de streek;
  • g. de onder e en f genoemde voorwaarden worden getoetst door een onafhankelijke adviescommissie waarin deskundigen op het terrein van toerisme en recreatie en natuur en landschap zitting hebben.

9.5.2 Grotere oppervlakte detailhandel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 onder b voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan detailhandel, mits:

  • a. de winkelvloeroppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  • b. de detailhandel een versterking betreft van de regionale detailhandelsstructuur;
  • c. de detailhandel zoveel mogelijk lokale en streekproducten betreft;
  • d. de detailhandel ondergeschikt is aan de reguliere horeca activiteiten, zowel naar omzet als in oppervlakte;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • g. de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur niet significant worden aangetast.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning', een sociaal-cultureel centrum;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water;

met dien verstande dat:

  • d. een bedrijfswoning/dienstwoning niet is toegestaan.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

10.2.1 Gebouwen
  • a. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten   8 meter  
verlichtingsmasten   4 meter  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 meter  

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' zijn keldergraven toegestaan met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 4 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor een eenmalige vergroting van de toegestane maximale bebouwingsoppervlakte aan gebouwen binnen het bestemmingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning', mits:

  • a. de oppervlakte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. de ontwikkeling (vergroting bebouwingsoppervlakte) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 32.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • c. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • d. agrarisch natuurbeheer, uitsluitend voorzover de natuur- en landschapswaarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • e. extensief recreatief medegebruik;

alsmede voor:

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats', een ligplaats voor een recreatieark voor recreatief (nacht)verblijf door personen, die elders hun hoofdverblijf hebben;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden.
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema onder lid 11.4.2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' is maximaal 1 recreatieark toegestaan;
    • 2. de oppervlakte van een recreatieark mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van een recreatieark mogen, gemeten vanaf de waterlijn, niet meer bedragen dan de bestaande hoogten;
    • 4. het gebruik van een recreatieark voor permanente bewoning is niet toegestaan.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema onder lid 11.4.2 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

11.4.2 Schema omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
Bodem en water  
1   Het verlagen, vergraven, verhogen of egaliseren van de bodem, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet of provinciale ontgrondingenverordening   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap- kreken en killen' dient het samenhangende krekenstelsel en de lage ligging te worden behouden;
-t er plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dienen de dijken, dammen en muraltmuurtjes te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dient het afwisselende beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone- rivierenlandschap - uiterwaarden' dienen de dijken en het (micro)reliëf met de rivierduinen de oeverwal en de kribben te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dient het afwisselende beeld van broekbos, open water en ongeperceleerd grasland te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
2   Het graven, dan wel verdiepen, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en andere waterpartijen   - strijdig ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - zeekleilandschap- kreken en killen', tenzij deze werken of werkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van kreekherstel;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dienen de dijken, het (micro)reliëf met de rivierduinen, de oeverwal en de kribben te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dient het Oudendijksche gat te worden behouden;
- behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
3   Het dempen van waterlopen, sloten en greppels of andere waterpartijen   - strijdig ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' en 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden'
- behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding.  
Beplanting en grondgebruik  
4   Het beplanten van gronden met bomen en ander houtgewas   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dient het afwisselende beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dient het afwisselende beeld van broekbos, open water en ongeperceleerd grasland te worden behouden;
- er mag uitsluitend inheems en streekeigen plantmateriaal worden gebruikt.  
5   Het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' dient het afwisselende beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water te worden behouden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dient het afwisselende beeld van broekbos, open water en ongeperceleerd grasland te worden behouden.  
Infrastructuur en voorzieningen  
6   Het aanleggen van oppervlakteverhardingen waaronder het aanleggen en verharden van paden, met een oppervlakte van meer dan 20 m²   - strijdig ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - zeekleilandschap - kreken en killen' en 'overige zone - rivierenlandschap- uiterwaarden';
- behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', mogen de gronden niet minder geschikt worden voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen; hieromtrent dient het betrokken waterschapsbestuur te worden gehoord.  
7   Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur   - behoud dan wel herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap - uiterwaarden' dienen de dijken en het (micro)reliëf met de rivierduinen, de oeverwal en de kribben te worden behouden.  
Strijdig = niet toegestaan
Het criterium 'behoud' of 'geen verstoring van' dient te worden gelezen als 'geen onevenredige aantasting van'.  

11.4.3 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 11.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;

11.4.4 Toetsingscriteria

De in lid 11.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema in lid 11.4.2 genoemde criteria.

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', een kampeerterrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', een jachthaven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver':
    • 1. een visvijver;
    • 2. ondersteunende horeca.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', een ijsbaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'manege', een manege;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', een recreatiewoning;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klompenmakerij', een klompenmakerij;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij', een kampeerboerderij;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', volkstuinen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - fort bakkerskil':
    • 1. bed en breakfast;
    • 2. exposities en workshops;
    • 3. kleinschalig kamperen;
    • 4. ondersteunende horeca met bijbehorend terras.
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, (ontsluitings)wegen, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water;

met dien verstande dat:

  • l. een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', 'manege', 'kampeerboerderij' en 'specifieke vorm van recreatie - fort bakkerskil'.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.2.1 Algemeen
  • a. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen.

12.2.2 Bedrijfswoning
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', 'manege' en 'kampeerboerderij' is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.

12.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

12.2.4 Jachthaven, visvijver, ijsbaan en klompenmakerij

Ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', 'specifieke vorm van recreatie - visvijver', 'ijsbaan' en 'specifieke vorm van bedrijf - klompenmakerij' gelden de volgende bouwregels voor bedrijfsgebouwen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)', mag de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aanwezig is er geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', mag de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

12.2.5 Manege en kampeerboerderij

Ter plaatse van de aanduiding 'manege' en 'kampeerboerderij' gelden de volgende bouwregels voor bedrijfsgebouwen:

  • a. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd met bedrijfsgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', mag de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

12.2.6 Kampeerterrein

Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' gelden de volgende bouwregels voor bedrijfsgebouwen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)', mag de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', mag de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. er is ten hoogste één gebouw ten behoeve van sanitaire voorzieningen toegestaan met een oppervlakte van maximaal 60 m², onverminderd het bepaalde onder a;
  • d. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 30 m², onverminderd het bepaalde onder a;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b, mag de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter.

 

12.2.7 Recreatiewoning

Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' gelden de volgende bouwregels voor recreatiewoningen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding recreatiewoning is maximaal 1 recreatiewoning toegestaan;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning mag niet meer dan 250 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • e. bij herbouw dient de recreatiewoning te worden gesitueerd op de bestaande fundering;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de recreatiewoning mag niet meer dan 10 m² bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 3 meter.

12.2.8 Volkstuinen

Ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende bouwregels voor gebouwen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)', mag de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat indien ter plaatse geen aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aanwezig is er geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

12.2.9 Fort Bakkerskil

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - fort bakkerskil', gelden voor bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.1, 12.2.2 en 12.2.3 de volgende bouwregels:

  • a. uitsluitend de bestaande gebouwen zijn toegestaan;
  • b. er is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de bedrijfswoning dient gesitueerd te worden in de bestaande gebouwen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 750 m³.

12.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag elders niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten   8 meter  
lichtmasten   10 meter  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   5 meter  
12.3 Afwijken van de bouwregels

12.3.1 Realisatie artillerieloods fort Bakkerskil

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.9, voor de realisatie van een artillerieloods op de noordwestelijk gelegen wal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - fort bakkerskil', mits:

  • a. de activiteit een bijdrage levert aan de instandhouding van het fort en de cultuurhistorische waarde daarvan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur niet significant worden aangetast;
  • d. de activiteit geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven;
  • e. de uitstralingseffecten van de activiteit de draagkracht van het betrokken gebied niet overschrijden;
  • f. de activiteit leidt tot verrijking van het toeristisch product in de streek;
  • g. de onder e en f genoemde voorwaarden worden getoetst door een onafhankelijke adviescommissie waarin deskundigen op het terrein van toerisme en recreatie en natuur en landschap zitting hebben;
  • h. de ontwikkeling (realisatie artillerieloods) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

12.3.2 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 12.2.2 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver' is jaarlijks in de periode van 1 april tot 1 oktober het plaatsen van tenten toegestaan tot een gezamenlijke maximale oppervlakte van 90 m²;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' is grondgebonden agrarisch medegebruik toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - fort bakkerskil' zijn maximaal 10 kampeermiddelen toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klompenmakerij' is detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten toegestaan tot een maximale winkelvloeroppervlakte van 50 m²;
  • e. het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  • f. het gebruik van kampeermiddelen en trekkershutten voor permanente bewoning is niet toegestaan.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

12.5.1 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 12.1 voor het toestaan van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van het beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • g. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

12.5.2 Kleinschalig kamperen Draepkilweg 2

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 12.1 en lid 12.4 onder a om ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - visvijver' kleinschalig kamperen als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf op het perceel Draepkilweg 2 toe te staan, mits tevens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.6 wordt verleend.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. transferpunten;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, taluds, duikers en bruggen;
  • g. straatmeubilair, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst;

alsmede voor:

  • h. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel in eigen geteelde seizoensproducten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein en overnachtingsplaats voor vrachtwagens;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', een kantoor ten behoeve van de veerverbinding Dussen - Sprang-Capelle;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - veerstoep', een veerstoep;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats ambulante handel', één standplaats voor ambulante handel;
  • m. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, faunapassages en voorzieningen voor het openbaar vervoer.
13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', gedurende maximaal 4 maanden per jaar een gebouw met een maximale oppervlakte van 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter is toegestaan ten behoeve van de verkoop van eigen geteelde seizoensproducten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', een gebouw met een goothoogte van maximaal 3 meter en bouwhoogte van maximaal 6 meter is toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximale bouwhoogte  
geluidwerende voorzieningen en objecten van beeldende kunst   5 meter  
viaducten, ecoducten en bruggen   20 meter  
bouwwerken ten behoeve van bewegwijzering   10 meter  
licht- en andere masten   8 meter  
hekwerken, voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer (zoals abri's en fietsenstallingen) en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 meter  
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder c voor de plaatsing van geluidschermen tot een bouwhoogte van maximaal 8 meter.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. watergangen, oevers en taluds;
  • c. waterberging;
  • d. scheepvaart, waaronder begrepen veerverbindingen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven', een jachthaven;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', een bedrijf voor sleep- en duwvaart en het onderhouden van vaartuigen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'sluis':
    • 1. een heul/papsluis;
    • 2. de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden.
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', een woonschepenligplaats;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', het behoud van het waterbergend vermogen van het regionaal waterbergingsgebied;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meetstation waterkwaliteit', een meetstation voor waterkwaliteit;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthaven peerenboom', een jachthaven met maximaal 40 ligplaatsen;
  • n. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals sluizen, kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, aanlegsteigers, meerpalen en andere voorzieningen.
14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 8 meter, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. de oppervlakte van particuliere steigers niet meer mag bedragen dan 15 m².
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 8 meter ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', mits het behoud van het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied is verzekerd.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' is maximaal 1 woonschip toegestaan;
  • b. de oppervlakte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 110 m²;
  • c. de goothoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de waterlijn, niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van een woonschip mag, gemeten vanaf de waterlijn, niet meer bedragen dan 4,5 meter.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4 onder c en/of d voor het toestaan van een goot- en/of bouwhoogte van maximaal 5 meter, gemeten vanaf de waterlijn, mits:

  • a. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.
14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.6.1 Verbod

Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen of wijzigen van kaden.

14.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 14.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

14.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 14.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied niet onevenredig wordt aangetast.

14.6.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.6.1 hoort zij het betrokken waterschapsbestuur.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bijbehorende tuinen en erven (inclusief erfverhardingen);
  • c. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;

alsmede voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek':
    • 1. een molen;
    • 2. de instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kookworkshops', het uitoefenen van (kinder)kookworkshops;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels.

15.2.1 Algemeen
  • a. per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal woningen is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' is geen bebouwing toegestaan.

15.2.2 Hoofdgebouw
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd, tenzij de bestaande hoofdgebouwen aaneengebouwd zijn, in welk geval hoofdgebouwen uitsluitend aaneen mogen worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval die goothoogte (ook bij herbouw/uitbreiding) als maximum geldt;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval die bouwhoogte (ook bij herbouw/uitbreiding) als maximum geldt;
  • e. de inhoud van het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 600 m³, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval die inhoud (ook bij herbouw/uitbreiding) als maximum geldt;
  • f. het hoofdgebouw dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30º en ten hoogste 60º, tenzij de bestaande dakhelling daarvan afwijkt, in welk geval die dakhelling (ook bij herbouw/uitbreiding) eveneens mag worden aangehouden.

15.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b, mag bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 700 m² de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m²;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.

15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. zwembaden zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een zwembad per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 75 m²;
    • 2. de bouwhoogte van een zwembad niet meer mag bedragen dan 0,50 meter;
    • 3. het zwembad minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd;
    • 4. het zwembad op minimaal 3 meter afstand van de perceelsgrenzen dient te worden gesitueerd.
  • b. tennisbanen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een tennisbaan per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 600 m²;
    • 2. de bouwhoogte van bij een tennisbaan behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de tennisbaan minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd;
    • 4. de tennisbaan op minimaal 3 meter afstand van de perceelsgrenzen dient te worden gesitueerd.
  • c. paardenbakken zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een paardenbak per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
    • 2. de bouwhoogte van de omheining van een paardenbak niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
    • 3. de paardenbak minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd;
    • 4. de bouwhoogte van verlichtingsmasten bij de paardenbak niet meer dan 5 meter mag bedragen.
  • d. de bouwhoogte van een vlaggenmast mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 1 meter en achter de voorgevellijn niet meer dan 2 meter.

15.2.5 Molen

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', gelden in afwijking van het bepaalde in lid 15.2.1, 15.2.2, 15.2.3 en 15.2.4 uitsluitend de volgende bouwregels:

  • a. maximaal het bestaande aantal woningen is toegestaan;
  • b. de oppervlakte van de molen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de molen mogen niet meer bedragen dan de bestaande hoogten;
  • d. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de molen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van verlichtings- en vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 8 meter.
15.3 Afwijken van de bouwregels

15.3.1 Vergroting oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 15.2.3 onder b en c voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning tot maximaal 150 m², mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 700 m² bedraagt;
  • b. de vergroting dient ten behoeve van de woonfunctie (het hobbymatig houden van dieren hieronder begrepen) en ter vergroting van het woongenot;
  • c. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bijbehorende bouwwerken;
  • d. de ontwikkeling (vergroting oppervlakte bijbehorende bouwwerken) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.

15.3.2 Verkleining afstand bijbehorende bouwwerken tot voorgevel

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder d voor de bouw van bijbehorende bouwwerken op minder dan 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits:

  • a. de bijbehorende bouwwerken niet voor de voorgevellijn worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag (kelders en onderbouwen hieronder niet begrepen) van het hoofdgebouw;
  • c. dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  • d. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

15.3.3 Erker

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder d voor de bouw van een erker aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw, mits:

  • a. de diepte van de erker, gemeten uit de betreffende gevel(s) van het hoofdgebouw, niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. de afstand van de erker tot de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag (kelders en onderbouwen hieronder niet begrepen) van het hoofdgebouw;
  • d. de breedte van de erker niet meer bedraagt dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

15.3.4 Vergroting inhoud woning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 15.2.2 onder e voor het vergroten van de inhoud van een woning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de ontwikkeling (vergroting inhoud woning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden.
15.4 Specifieke gebruiksregels

15.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van beroep- en bedrijf aan huis, detailhandel of horeca, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' en 'specifieke vorm van bedrijf - kookworkshops';
  • b. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning.

15.4.2 Beroep of bedrijf aan huis

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' is het toegestaan de woning en bijbehorende bouwwerken bij de woning te gebruiken voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m², met dien verstande dat op het perceel Oude Kerkstraat 30 te Dussen, een omvang van 150 m² is toegestaan;
  • c. het beroep of bedrijf in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van het beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • g. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels

15.5.1 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 15.4.1 onder a voor toestaan van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de woning of bijbehorend bouwwerk bij de woning, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 8 of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van het beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • g. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, dat in direct verband staat met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.
    • 2. beperkte detailhandel via het internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald.

15.5.2 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 voor het vestigen van een bed and breakfast, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 6 bedraagt;
  • e. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 45 m²;
  • f. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat als gevolg van de bed and breakfast;
  • g. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of de daaraan gebouwde bijbehorende bouwwerken en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid

15.6.1 Verandering situering en/of vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Wonen' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de verandering van de situering van het bouwvlak en/of een vormverandering van het bouwvlak indien sprake is van herbouw of uitbreiding van een bestaande woning, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2 meter bedraagt, of niet minder dan de bestaande afstand indien die minder bedraagt;
  • c. de verkeersveiligheid hierdoor niet wordt aangetast;
  • d. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  • e. dit niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • f. er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • g. er ter plaatse van het gewijzigde bouwvlak sprake is van een goed woon- en leefklimaat
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

15.6.2 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Wonen' geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor het splitsen van bestaande woningen die zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die is opgenomen in Bijlage 9 in meerdere wooneenheden, mits:

  • a. de splitsing mede gericht is op het behoud en herstel van deze bebouwing;
  • b. het splitsing betreft in twee volwaardige woningen, die beide een inhoud hebben van minimaal 450 m³;
  • c. de tweede woning binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd. De splitsing mag niet gepaard gaan met vergroting van de bebouwing;
  • d. de verschijningsvorm van de bebouwing niet wordt aangetast;
  • e. de splitsing geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling van (agrarische) bedrijven;
  • f. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. ter plaatse van de te splitsen bebouwing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • h. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • i. voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • j. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • k. bijbehorende gebouwen die niet als bijbehorend bouwwerk bij een burgerwoning kunnen worden aangemerkt, worden gesloopt, zodat de gezamenlijke maximale oppervlakte van 70 m² aan bijbehorende bouwwerken per woning niet wordt overschreden, met dien verstande dat indien na splitsing sprake is van bouwpercelen met een de oppervlakte van meer dan 700 m² de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m²;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • m. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Gas' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

16.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Gas' mede bestemde gronden.

16.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de gasleiding met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 16.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. de bouw verenigbaar is met de belangen van de gasleiding;
  • b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad;
  • c. de leidingbeheerder omtrent het bepaalde onder a en b heeft geadviseerd;
  • d. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • g. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • h. het definitief opslaan van goederen.

16.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding en/of onderhoud aan de leiding;
  • c. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • e. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

16.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 16.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de gasleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 17 Leiding - Riool

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Riool' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

17.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Riool' mede bestemde gronden.

17.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de rioolpersleiding met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het verbod in lid 17.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

17.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

17.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 17.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

18.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mede bestemde gronden.

18.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 18.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de hoogspanningsverbinding met een maximale bouwhoogte van 105 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 18.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

18.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden mogen niet worden gebruikt voor functies waarbij kinderen van 0 t/m 15 jaar langdurig verblijven onder de hoogspanningsverbinding.

18.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.4, mits daardoor geen schadelijke effecten voor de volksgezondheid kunnen ontstaan.

18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.6.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het aanleggen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van watergangen en -partijen;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau;
  • d. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
  • e. het leggen van kabels en leidingen;
  • f. het plaatsen van onroerende objecten, geen bebouwing zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

18.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 18.6.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding en/of onderhoud aan de hoogspanningsverbinding;
  • c. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
18.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 18.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de hoogspanningsverbinding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische monumenten en de archeologische resten van historische kernen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

19.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' mede bestemde gronden.

19.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
19.3 Afwijken van de bouwregels

19.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 19.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

19.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

19.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 19.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

19.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 50 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

19.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

19.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 19.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

19.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 50 m² en de diepte meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
19.6 Wijzigingsbevoegdheid

19.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

19.6.2 Advies

Alvorens de in lid 19.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachting (diepteligging 0-0,5 m -Mv), middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 0-0,5 m -Mv), onbekende archeologische verwachting, archeologische vindplaatsen en de archeologische resten van verdronken nederzettingen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

20.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' mede bestemde gronden.

20.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
20.3 Afwijken van de bouwregels

20.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 20.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

20.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

20.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 20.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

20.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

20.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

20.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 20.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

20.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
20.6 Wijzigingsbevoegdheid

20.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

20.6.2 Advies

Alvorens de in lid 20.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachting (diepteligging 0,5 - 1,5 m - Mv) en middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 0,5 - 1,5 m -Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

21.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 3' mede bestemde gronden.

21.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,50 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
21.3 Afwijken van de bouwregels

21.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 21.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

21.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

21.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 21.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

21.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,50 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

21.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

21.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 21.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

21.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 0,50 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
21.6 Wijzigingsbevoegdheid

21.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

21.6.2 Advies

Alvorens de in lid 21.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 22 Waarde - Archeologie - 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 1,5 - 3 m -Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

22.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 4' mede bestemde gronden.

22.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 1,50 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
22.3 Afwijken van de bouwregels

22.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 22.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

22.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

22.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 22.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

22.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 1,50 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

22.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

22.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 22.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

22.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 1,50 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid

22.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

22.6.2 Advies

Alvorens de in lid 22.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 23 Waarde - Archeologie - 5

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 3 - 5 m - Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

23.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

23.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 5' mede bestemde gronden.

23.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 3 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
23.3 Afwijken van de bouwregels

23.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 23.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

23.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

23.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 23.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

23.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 3 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

23.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

23.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 23.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

23.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 3 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
23.6 Wijzigingsbevoegdheid

23.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

23.6.2 Advies

Alvorens de in lid 23.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 24 Waarde - Archeologie - 6

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelhoge archeologische verwachting (diepteligging > 5 m - Mv), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

24.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

24.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 6' mede bestemde gronden.

24.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 5 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
24.3 Afwijken van de bouwregels

24.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 24.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

24.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

24.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 24.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.

24.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 5 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.

24.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.

24.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 24.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

24.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 5 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
24.6 Wijzigingsbevoegdheid

24.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 6' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

24.6.2 Advies

Alvorens de in lid 24.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud en herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de forten die behoren tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
  • b. cultuur- en natuureducatie;
  • c. extensief recreatief medegebruik.
25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn in aanvulling op de elders in deze regels toegestane bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming, waaronder worden begrepen bewegwijzering, terreinafscheidingen, informatieborden en straatmeubilair, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Artikel 26 Waarde - Ecologie

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de waterhuishoudkundige situatie van de attentiegebieden EHS ten behoeve van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur (natte natuurparels).

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.3.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.

26.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 26.3.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • c. die plaatsvinden op gronden met de bestemming 'Bedrijf', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie', 'Verkeer', 'Wonen' of op een agrarisch bouwvlak.

26.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 26.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast.

26.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.3.1 hoort zij het betrokken waterschapsbestuur.

Artikel 27 Waterstaat - Waterkering

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken

waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

27.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

27.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 27.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', met een bouwhoogte van maximaal 8 meter.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 27.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 28 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. onderhoud, beheer en instandhouding van de aangrenzende waterkering;
  • b. een duurzame hoogwaterbescherming ten behoeve van de veiligheid;
  • c. waterberging en afvoer van hoogwater, sediment en ijs;
  • d. de zorg voor de waterhuishouding en de daarvoor noodzakelijke werken;
  • e. het functioneren van de vaarweg en de veiligheid van het scheepvaartverkeer, uitsluitend voor zover het betreft de gronden die gelegen zijn binnen een zone van 25 meter van de Merwede en Bergsche Maas.

waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

28.2 Bouwregels

28.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' mede bestemde gronden.

28.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 28.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 28.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de belangen van de waterstaat en de waterhuishouding daardoor niet onevenredig worden aangetast en de waterbeheerder daarover heeft geadviseerd.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het dempen van watergangen en/of waterpartijen;
  • d. het aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting.

28.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 28.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend .

28.4.3 Toetsingscriteria

De in lid 28.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de belangen van de waterstaat en de waterhuishouding daardoor niet onevenredig worden aangetast en de waterbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 30 Algemene bouwregels

30.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.
30.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, met uitzondering van:
    • 1. ingangspartijen;
    • 2. voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
    • 3. ondergrondse bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, mits deze binnen een agrarisch bouwvlak worden gesitueerd.
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.
30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de aangrenzende gronden, en/of;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, en/of;
  • c. in verband met de verkeersveiligheid.
30.4 Parkeren

30.4.1 Parkeergelegenheid

Bij de oprichting van een nieuw bouwwerk of de vergroting van een bestaand bouwwerk dient op het bijbehorende bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

30.4.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.4.1, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 31 Algemene gebruiksregels

31.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting of escortbedrijf;
  • b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • c. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden als start- en landingsbaan voor spuitvliegtuigjes;
  • d. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  • e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • f. het gebruik en/of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik en/of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, behoudens voor zover zulks in overeenstemming is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • i. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie (de stikstofemissie zoals aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het plan) als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.
31.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.1 onder i ten behoeve van een toename van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen, indien:

  • a. aangetoond is dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen gevoelige Natura 2000-gebieden, of;
  • b. anderszins is aangetoond dat geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.
31.3 Parkeren

31.3.1 Parkeergelegenheid
  • a. Gerealiseerde parkeervoorzieningen mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • b. Bij functiewijzigingen dient op het bijbehorende bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in CROW Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.

31.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.3.1, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels

32.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' geldt de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder1 en zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder.

32.2 Landschapstypen

32.2.1 Landschapstypen en kernkwaliteiten
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap-jonge getijdenpolders' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype jonge getijdenpolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, vlak en grootschalig karakter, lijnvormige structuren, kades en dijken en bijbehorende taluds;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap-eerste aanwaspolders' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype eerste aanwaspolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, grootschalig karakter, doorschemerend (micro)reliëf, kades en dijken en bijbehorende taluds;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap-kreken en killen' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype kreken en killen, met de volgende kernkwaliteiten: samenhangend krekenstelsel, lage ligging, dijken, dammen, muraltmuurtjes, karakteristiek afwisselend beeld van kreekbeddingen, open water, rietvelden, grienden, broekbossen, populierenbossen en andere terreinen langs het water;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zeekleilandschap-uiterwaarden' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype uiterwaarden, met de volgende kernkwaliteiten: karakteristieke openheid, samenhangend stelsel van Bergsche Maas, kades, uiterwaarden, dijken en taluds, de meanders van het Oude Maasje en de samenhang daarvan met de beide afwateringskanalen, de loskaden, karakteristieke percelering van de uiterwaarden, markant profiel van afwateringskanaal, grasland, winterdijk, uiterwaard met zomerdijk en Bergsche Maas en leefgebied van moerasvogels;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-kommen' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype kommen, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, doorschemerend (micro)reliëf en leefgebied van weidevogels (o.a. grasland);
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-overslaggronden' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype overslaggronden, met de volgende kernkwaliteiten: groen en besloten karakter, hoge ligging en doorschemerend (micro)reliëf;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-stroomgordels' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype stroomgordels, met de volgende kernkwaliteiten: samenhangende en karakteristieke kleinschaligheid, ruimtelijk afwisselend beeld met veelheid aan ruimtelijke patronen (zoals bebouwing, akkers, grasland, fruitboomgaarden, etc.) en doorschemerend (micro)reliëf;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-uiterwaarden' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype uiterwaarden, met de volgende kernkwaliteiten: de Merwededijk, de zomerdijk van het Gors, het Oudendijksche gat, (micro)reliëfrijke buitendijkse gronden bestaande uit rivierduinen, oeverwallen en kribben met afwisselend beeld van broekbos, open water en ongeperceleerd grasland.

32.2.2 Regels

Voor de in lid 32.2.1 genoemde gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

32.3 Erfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie

32.3.1 Erfgoed en kernkwaliteiten

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de Nieuwe Hollandse Waterlinie, met de volgende kernkwaliteiten: de samenhang van forten, dijken, kaden, en inundatiekommen, het groene en overwegend rustige karakter en de openheid, met dien verstande dat de kernkwaliteit openheid niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - rivierenlandschap-overslaggronden'.

32.3.2 Regels

Voor de in lid 32.3.1 genoemde gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

32.4 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt de veiligheidszone van een lpg-tankstation en is, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), het oprichten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan.

32.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop

32.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen van de in of in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en zijn waarde als beeldbepalend element.

32.5.2 Bouwregels

Voor bouwwerken op de in lid 32.5.1 bedoelde gronden geldt, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), dat:

  • a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing mag worden opgericht met een bouwhoogte die hoger is dan het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing mag worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing en het middelpunt van de molen, vermeerderd met de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.

32.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.5.2 voor het oprichten van bouwwerken met een grotere bouwhoogte, mits:

  • a. de vrije windvang van de molen en de waarde van de molen als beeldbepalend element al is beperkt vanwege de aanwezige bebouwing en de windvang van de molen en waarde van de molen als beeldbepalend element niet verder wordt beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing, of;
  • b. door de bouwwerken, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en of waarde van de molen als beeldbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht, of;
  • c. toepassing van de in lid 32.5.2 bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

32.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, op de in lid 32.5.1 bedoelde gronden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    • 1. het ophogen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van opgaande beplanting.

  • b. Het in lid 32.5.4 onder a genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. noodzakelijk zijn voor het normale beheer en onderhoud van de gronden;
    • 2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

  • c. De in lid 32.5.4 onder a genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en of waarde van de molen als beeldbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
32.6 Vrijwaringszone - dijk

32.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering.

32.6.2 Bouwregels

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' mag, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), niet worden gebouwd.

 

32.6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.6.2 voor het bouwen volgens de daar voorkomende bestemming(en), mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

32.7 Vrijwaringszone - weg

32.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' geldt de vrijwaringszone (bebouwingsvrije zone) van de rijksweg A27.

32.7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) is ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' geen bebouwing toegestaan, uitgezonderd bestaande bebouwing.

32.7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.7.2 voor het bouwen volgens de daar voorkomende bestemming(en), mits de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.

32.8 Zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water', zijn de gronden mede bestemd voor de ontwikkeling, instandhouding en herstel van watersystemen. Daartoe gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water' specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

32.9 Zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ', zijn de gronden mede bestemd voor de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone. Daartoe gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

32.10 Antennemast

Ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' zijn de gronden mede bestemd voor een antennemast met bijbehorende voorzieningen, zoals techniekkasten en hekwerken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van de antennemast niet meer mag bedragen dan 40 meter, inclusief een eventuele antennedrager, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangegeven;
  • b. de bouwhoogte van bij de antennemast behorende voorzieningen, zoals techniekkasten en hekwerken, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
32.11 Beperkingen veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' gelden specifieke regels voor veehouderijen. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maten en percentages, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de voorgeschreven maten en percentages;
  • b. overschrijdingen van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bouwen van werken van beeldende kunst tot een bouwhoogte van 15 meter;
  • d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, zoals gasontvang- en reduceerstations en trafo's, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m² bedraagt en de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter, respectievelijk 4,5 meter.
  • e. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand dan 5 meter tot de naar de weg gekeerde bouwgrens of bestemmingsgrens, mits:
    • 1. de verkeersveiligheid hierdoor niet wordt aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • f. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen dan de voorgeschreven afstand, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • g. het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk behorend bij een woning of bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte (mantelzorg), mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels inzake bijbehorende bouwwerken bij woningen of bedrijfswoningen wordt ingepast, met dien verstande dat de maximale oppervlakte die voor mantelzorg mag worden gebruikt niet meer dan 60 m² mag bedragen;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

34.1 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-EVZ' geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits de gronden voor natuurontwikkeling zijn aangekocht.

34.2 Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekzone-water' geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming 'Water', mits:

  • a. het gebruik voor water geen onevenredige belemmering oplevert voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
  • b. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ter plaatse aanwezige natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
34.3 Bedrijfswoning De Werken 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming(en) ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in 'Bedrijf' ten behoeve van de realisatie van een bedrijfswoning voor het op het perceel De Werken 2 gevestigde bedrijf, mits:

  • a. de bedrijfswoning noodzakelijk is vanwege de aard van de bedrijfsvoering;
  • b. de noodzaak van de bedrijfswoning niet het gevolg is van een eerder aanwezige, doch afgestoten bedrijfswoning;
  • c. aangetoond is dat de bouw van een bedrijfswoning binnen het bestaande bestemmingsvlak 'Bedrijf' niet reëel is;
  • d. na planwijziging op het gehele perceel De Werken 2, inclusief het bestaande bestemmingsvlak 'Bedrijf', maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • e. op de gronden die middels planwijziging aan het bestemmingsvlak 'Bedrijf' worden toegevoegd, uitsluitend een bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en bijbehorende tuinen en erven worden toegestaan;
  • f. de bouw van de bedrijfswoning vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • g. bij de bouw van de bedrijfswoning voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • h. ter plaatse van de bedrijfswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • i. bestaande (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in lid 32.3, niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 32.2, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de ontwikkeling (realisatie bedrijfswoning) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap conform het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant, en deze kwaliteitsverbetering is veiliggesteld en vastgelegd middels een anterieure overeenkomst en in stand wordt gehouden;
  • m. de bedrijfswoning voldoet aan de maatvoering en situering zoals opgenomen in lid 6.2.3.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 35 Overgangsrecht

35.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
35.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 36 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.