direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Kern Dussen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.05BP1062kernDUSSEN-VA01

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
    alsmede voor:
  • b. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • c. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • d. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  • e. een bed & breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • f. de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  • g. de instandhouding en bescherming van rijksmonumenten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';
  • h. de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waardevolle bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waardevolle bebouwing';

    een en ander met de daarbij behorende:
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers:
  • j. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;
  • k. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen en overige verhardingen;
  • l. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen kunstwerken, straatmeubilair en dergelijke;
  • m. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. De gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80% van het bouwperceel.
20.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden bebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden gebouwd.
  • c. Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
    • 2. 'twee-aaneen', mogen uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
    • 3. 'aaneengebouwd', mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
    • 4. 'gestapeld', mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.
    • 5. 'garage' zijn geen hoofdgebouwen toegestaan.
  • e. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand', aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;
    • 2. 'twee-aaneen', aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;
    • 3. 'aaneengebouwd', alleen bij de eindwoningen aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen.

  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte'.
20.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, behoudens de bijbehorende bouwwerken zoals genoemd in artikel 20.2.4.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60 m².
  • d. In afwijking van het bepaalde onder c mag voor bouwpercelen groter van 600 m², dit maximum worden verhoogd met 10% van deze overmaat, tot een absoluut maximum van 150 m².
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan de 3 m.
  • f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

20.2.4 Bijbehorende bouwwerken op het voorerfgebied

Op het voorerfgebied mogen uitbreidingen, zoals een erker, balkon of luifel, worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • b. De afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van een erker of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • d. De breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

20.2.5 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage' gelden de volgende regels:

  • a. Binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  • c. De bouwhoogte van een garagebox mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. De breedte van een garagebox mag niet meer bedragen dan 3 m.

20.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 3 m, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
  • 3.
20.3 Nadere eisen
20.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Afwijken voor diepere hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder a, voor het overschrijden van de achterste grens van het bouwvlak, mits:

  • a. het een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' betreft;
  • b. de diepte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 15 m;
  • c. de diepte van de achtertuin over de volledige breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw minimaal even zo diep is als de diepte van het hoofdgebouw;
  • d. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.

20.4.2 Afwijken voor situering bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.3 onder b, voor de bouw van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en niet in het achtererfgebied, mits:

  • a. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • b. de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de aan de weg gelegen zijde van de bestemmingsgrens mede in verband met de verkeersveiligheid, niet minder dan 1,5 m bedraagt.

20.4.3 Afwijken voor oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1 onder a, voor het verhogen van het bebouwingspercentage van het bouwperceel door een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied toe te staan, mits:

  • a. het bebouwingspercentage van het bouwperceel inclusief de gronden gelegen in de bestemming 'Tuin' niet meer bedraagt dan 80%;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan in lid 20.2.3 onder c en d is geregeld;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid;
  • d. de goothoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • e. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

20.4.4 Afwijken medisch-sociale noodzaak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in lid 20.2.3 onder c en d, voor de bouw van een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. dit noodzakelijk is vanuit medisch-sociale noodzaak (ten behoeve van mindervaliden);
  • b. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid;
  • d. de ontwikkeling, voor zover deze gesitueerd zijn buiten 'bestaand stedelijk gebied: kernen in landelijk gebied', zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte, gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, met dien verstande dat:
    • 1. voor de ruimtelijke kwaliteitsverbetering een inrichtingsplan/beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. de realisatie, beheer en onderhoud van de ruimtelijke kwaliteitsverbetering moet zijn verzekerd;
    • 3. indien de kwaliteitsverbetering als bedoeld in het voorgaande lid niet is verzekerd -  de storting van een passende financiële bijdrage in het daarvoor bestemde fonds moet zijn verzekerd.

20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van beroep- en bedrijf aan huis, detailhandel of horeca, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'beroep aan huis' en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
  • b. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning.

20.5.2 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' is het toegestaan de woning en een bijbehorend bouwwerk te gebruiken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45 m²;
  • c. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • d. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • g. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.5.1 onder a, voor het gebruik van de woning en een bijbehorend bouwwerk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45 m²;
  • c. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • d. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van de milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • g. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft.

20.6.2 Afwijken voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.5.1 onder b, voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen de bepalingen inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. het absolute maximum aan oppervlakte van 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
20.6.3 Afwijken voor bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1, voor het vestigen van een bed and breakfast, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de bed and breakfast wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;
  • c. de uitoefening van bed and breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 5 bedraagt;
  • e. de omvang van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 45 m²;
  • f. de maximale verblijfsduur voor gasten uiterlijk 14 aaneengesloten dagen bedraagt;
  • g. er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein;
  • h. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in bestaande, legaal opgerichte gebouwen;
  • i. de bed and breakfast wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw en/of de daaraan gebouwde bijgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen.