direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kern Nieuwendijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.03BP1009kernNWD-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;

alsmede voor:

  • b. een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. agrarische bedrijven zonder landbouwhuisdieren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonder landbouwhuisdieren';
  • d. een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • e. een trainingsveld hondenvereniging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport– trainingsveld hondenvereniging';
  • f. een paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paarden-houderij;
  • g. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. extensief (dag)recreatief medegebruik;
  • i. behoud, herstel en ontwikkeling van de specifieke bij het gebied behorende landschappelijke-, ecologische- en cultuurhistorische waarden;
  • j. de instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – cultuurhistorisch waardevolle bebouwing';

een en ander met de daarbij behorende:

  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers;
  • l. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;
  • m. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten, fiets- en wandelpaden en overige verhardingen;
  • n. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen kunstwerken, straatmeubilair en dergelijke;
  • o. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport– trainingsveld hondenvereniging' zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van een trainingsveld voor de hondenvereniging toegestaan;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een bebouwingspercentage is opgenomen. In dat geval geldt, dat het bouwvlak mag worden bebouwd tot ten hoogste het percentage dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
  • d. per bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a mogen buiten het bouwvlak gebouwen ten behoeve van agrarisch grondgebruik worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
  • per 1.000 m² (grond)oppervlak is maximaal één gebouw toegestaan;
  • het oppervlak van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

  • a. binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. een bedrijfswoning kan zowel vrijstaand als aan het hoofdgebouw verbonden, c.q. in de bouwmassa opgenomen, gebouwd worden, met dien verstande, dat:
  • de inhoud van de bedrijfswoning niet minder dan 300 m³ en niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
  • de goothoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', waarbij geldt dat indien geen goothoogte is aangeduid, de goothoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', waarbij geldt dat indien geen bouwhoogte is aangeduid, de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken, behorende bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, behoudens de bijbehorende bouwwerken zoals genoemd in artikel 3.2.4 ;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60 m²;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning op het voorerfgebied

Op het voorerfgebied mogen uitbreidingen, zoals een erker, balkon of luifel, worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • b. de afstand tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van een erker of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning;
  • d. de breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfsgebouwen, behoudens, vlaggenmasten, licht- en andere masten en antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 meter;
  • b. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 3 meter, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Afwijken voor situering bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 , onder b, voor de bouw van bijbehorende bouwwerken niet in het achtererfgebied, mits:

  • a. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • b. de bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de aan de weg gelegen zijde van de bestemmingsgrens, mede in verband met de verkeersveiligheid, niet minder dan 1,5 meter bedraagt.

3.4.2 Afwijken medisch sociale noodzaak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 ; onder c, voor de bouw van een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. dit noodzakelijk is vanuit medisch-sociale noodzaak (ten behoeve van mindervaliden);
  • b. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 40 m²;
  • c. aangetoond wordt dat binnen de bestaande bebouwing geen aanpassing ten behoeve van invaliden mogelijk is;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van (detail)handel en/of dienstverlening;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van bedrijfsactiviteiten;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  • h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.1 , onder g;
  • i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van meer dan één bouwlaag van gebouwen voor de huisvesting van dieren, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij;
  • j. het houden van landbouwhuisdieren op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zonder landbouwhuisdieren'.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Afwijken mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3. , onder g, voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw behorend bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • c. het absoluut maximum aan oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 60 m² niet wordt overschreden;
  • d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6.2 Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 , voor het gebruik van de bedrijfswoning en een bijbehorend bouwwerk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45 m²;
  • c. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • g. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft.
3.6.3 Afwijken dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen, zoals de verkoop van dranken, etenswaren en streekeigen producten en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen, mits:

  • a. er geen sprake is van een inrichting waarvoor op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist;
  • b. de oppervlakte die voor dagrecreatieve voorzieningen wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.6.5.

3.6.4 Afwijken kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen, mits:

  • a. de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit het bouwvlak, met dien verstande dat de kampeermiddelen niet buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd aan de aan de weg gelegen zijde van het bouwvlak;
  • b. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
  • c. het kampeerterrein uitsluitend is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • d. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.6.5.
3.6.5 Algemene voorwaarden nevenactiviteiten

Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden de volgende algemene voorwaarden:

  • a. per agrarisch bedrijf mag maximaal 300 m² van de bebouwing worden gebruikt voor niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. het agrarisch bedrijf blijft de hoofdfunctie;
  • c. op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak voorzien in voldoende parkeervoorzieningen.
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. de activiteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in deze gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren, het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • d. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas.
3.7.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer van de agrarische gronden;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.7.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend als door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de in lid 3.1 , onder i bedoelde waarden, en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 hectare bedraagt;
  • b. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf of indien het geen volwaardig agrarisch bedrijf betreft, uit het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen blijkt dat door vergroting van het bouwvlak het bedrijf zal uitgroeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • d. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de noodzakelijk bebouwing;
  • e. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b t/m d genoemde voorwaarden;
  • f. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • g. de bestaande en nieuw te realiseren bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting;
  • h. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet wordt aangetast.