direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Sleeuwijk: Kerkeinde ongenummerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel de planologische basis te leggen voor:

  • de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Kerkeinde ong. (kadastraal bekend als gemeente Werkendam, sectie S nummer 2995) ter plaatse van een te slopen oude veestal aan de Kerkeinde ong;
  • aanpassing van het bouwvlak binnen de bestemming 'wonen' op het belendende perceel (kadastraal bekend als gemeente Werkendam, sectie S nummer 2992) voor een planologisch reeds toegestane maar nog niet gerealiseerde woning;
  • toevoeging van een bouwvlak binnen de bestemming 'wonen' op hetzelfde belendende perceel (kadastraal bekend als gemeente Werkendam, sectie S nummer 2992) voor een nieuwe planologisch nog niet toegestane woning.

De bestaande veestal wordt niet meer voor agrarische doeleinden gebruikt en is ruimtelijk gezien ingesloten door woningbouw. De sloop van de stal en de bouw van een woning ter plaatse zal de ruimtelijke situatie verbeteren. De gemeente Werkendam heeft per brief d.d. 6 juni 2014 aangegeven bereid te zijn hieraan medewerking te verlenen door het geldende bestemmingsplan deels te herzien. In aanvulling hierop heeft de gemeente Werkendam aan initiatiefnemer op 11 december 2014 bevestigd dat in planologische zin op het belendende perceel (kadastraal bekend als gemeente Werkendam, sectie S nummer 2992) aanpassing van het bouwvlak van een reeds toegestane woning en toevoeging van een bouwvlak voor een extra woning mogelijk gemaakt kan worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Werkendam, binnen de bebouwde kom van Sleeuwijk ter plaatse van Kerkeinde. Sleeuwijk ligt aan de Boven-Merwede, schuin tegenover Gorinchem en tussen de westelijk gelegen kern van Werkendam en de oostelijk gelegen kern van Woudrichem. Op onderstaande afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied (in groter en in kleiner verband) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rood omcirkeld) in groter verband (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0002.jpg"

Ligging plangebied (rood omkaderd) in klein verband (bron: gemeente Werkendam)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan zorgt voor een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk' voor de percelen kadastraal bekend als Kerkeinde, sectie S nummers 2992 en 2995.

Het bestemmingsplan 'Kern Sleeuwijk' is op 22 mei 2012 door de gemeenteraad van Werkendam vastgesteld (identificatienummer: NL.IMRO.0870.02BP1045kernSLWK-VA01) en inmiddels onherroepelijk. Het perceel met nummer 2995 en daarop aanwezige oude veestal heeft hierin de bestemming 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De bouw van een woning is op grond van deze regels ter plaatse niet mogelijk.

Het perceel met nummer 2992 is al voorzien van een bestemming wonen met daarin één bouwvlak welke de ontwikkeling van één vrijstaande woning mogelijk maakt.

Teneinde de bouw van een woning op het perceel met nummer s2995 en de bouw van 2 vrijstaande woningen op het perceel met nummer s2992 ter plaatse mogelijk te maken is onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0003.jpg"

1.4 Opzet van de toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De toelichting geeft onderbouwing en uitleg. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 wordt een korte omschrijving van het geldende beleid weergegeven van de diverse betrokken overheden en de conclusies van en toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieuhygiënische aspecten uiteengezet. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de de maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staat de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied en de directe omgeving daarvan beschreven. Ten behoeve van een algemeen beeld wordt allereerst ingegaan op de historische ontwikkeling van de kern Sleeuwijk, waarin het plangebied is gelegen. Daarna wordt ingegaan op de beschrijving van het plangebied en omgeving waarin aandacht is voor de landschappelijke en stedenbouwkundige aspecten, de verkeersstructuur, de cultuurhistorische waarden en de functionele opzet.Tot slot volgt een beschrijving van het beoogde woningbouwplan.

2.2 Historische ontwikkeling

Sleeuwijk maakt historisch deel uit van het Land van Altena en werd gedurende een lange periode bestuurd vanuit Woudrichem. Sinds 1815 maakte Sleeuwijk deelt uit van de gemeente De Werken en Sleeuwijk. In 1950 ging de toen 4218 inwoners tellende gemeente op in de gemeente Werkendam. Uit de rechtsbronnen van Woudrichem blijkt dat Sleeuwijk al in 1307 bestond. Haar ontwikkeling dankt het dorp aan de ligging langs de belangrijke verbinding naar het verderop gelegen veer, dat eeuwenlang de zuidelijke oever van de Waal met Gorinchem verbond. De oudste vermelding van het 'vere tote Sleewijc' dateert uit 1327 uit een afschrift van de Leenkamer Holland, en daarmee is het één van de oudste veren van Nederland. Archeologische bewoningssporen zijn nauwelijks bekend, met uitzondering van sporen van vroeg-middeleeuwse bewoning bij de Roef. Het dorp bestaat grotendeels uit 20e-eeuwse woonwijken. De oudste bebouwing is te vinden langs het Hoekeinde en de Rijksstraatweg."

In 1589 werd de kerk van Sleeuwijk verwoest toen de dijk van de Boven-Merwede werd doorgestoken. Later werd deze kerk weer hersteld. In 1594 werd in opdracht van Willem van Oranje, de Muggenschans gebouwd, alsmede Fort De Werken, op de plaats waar later Fort Altena zou komen. Deze schans werd sinds het begin van het Twaalfjarig Bestand, 1609, niet meer gebruikt. Tot in de 2e helft van de 20e eeuw was de schans nog enigzins zichtbaar. Thans is de schans niet meer zichtbaar.

2.3 Beschrijving planlocatie en omgeving

2.3.1 Beschrijving plangebied Kerkeinde en omgeving

Het plangebied ligt aan het Kerkeinde, ten westen van de Notenlaan en ten zuiden van het bebouwingslint dat aan de dijk is gelegen. Het plangebied grenst direct aan het Kerkeinde en wordt aan andere zijden omsloten door omliggende percelen waarop woningen aanwezig zijn ofwel planologisch mogelijk worden gemaakt.

Het Kerkeinde kan ter plaatse als een woonerf ofwel hofje worden aangemerkt. Aan de zuidzijde van het perceel (waarop na sloop van de voormalige veestal een woning is voorzien) is een woning gelegen die voorheen als kerkgebouw heeft gediend. Dat laatste is herkenbaar door de vorm van betreffend gebouw en de kap.

De directe omgeving kenmerkt zich als een rustige woonwijk. De notenlaan geldt als hoofdontsluitingsweg voor het Kerkeinde. In de directe omgeving van het plangebied zijn groenelementen met name te vinden in de begeleiding van aanwezige watergangen. Het groene karakter van het woonerf wordt verder gevormd door de aanwezige groenelementen op de aanwezige huiskavels. Parkeren vindt hoofdzakelijk plaats op eigen terrein. In de directe omgeving (aan noordelijke zijde van het perceel) zijn echter ook afdoende parkeerplaatsen in het openbaar gebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0004.jpg"

Afbeelding: impressie Kerkeinde (luchtfoto genomen middels een drone waarin het plangebied wordt gezien vanuit noordelijjke richting)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0005.jpg"

Afbeelding: zicht op plangebied ter plaatse van perceel Kerkeinde sectie S nummer 2995

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0006.jpg"

Afbeelding: zicht op plangebied ter plaatse van perceel Kerkeinde sectie S nummer 2992

2.4 Stedenbouwkundig plan

2.4.1 Stedenbouwkundig plan:

De met dit plan beoogde woningen worden (binnen rode contour van onderstaande afbeelding geduid) in lijn met de architectuur van de aan meest westelijke zijde bestaande nieuwbouwwoning gerealiseerd. Aan alle in het gebied aanwezige nieuwbouwwoningen is dezelfde architect verbonden. Dit betekent dat een ensemble van bebouwing aan het Kerkeinde ontstaat welke op elkaar is afgestemd en waarmee een samenhangende gebiedsontwikkeling voor woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Uit onderstaande afbeelding blijkt de volgende opzet van de woningen. Alle woningen krijgen een klassieke kapconstructie. De woning welke wordt gerealiseerd ter plaatse van de te slopen stal krijgt een lage goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 10 meter. De overige woningen in het plangebied krijgen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter. Voor onderstaande opzet is gekozen vanuit de grootte en ligging van de percelen, alsmede de ruimtelijke context met omliggende woongebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0007.jpg"

Afbeelding: impressie vogelvlucht plangebied noordoostelijke richting, waarin planlocatie globaal met een rode contour is geduid. (perspectieven afkomstig van: ir. Frank Ruiter architect bna te Almkerk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0008.jpg"

Afbeelding: impressie vogelvlucht plangebied vanuit noordwestelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0009.jpg"

Afbeelding: impressie vogelvlucht plangebied vanuit zuidelijke richting

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Onderhavig rijksbeleid kent geen doorwerking voor deze partiële herziening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderhavig besluit kent geen doorwerking voor deze partiële herziening.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

Deze partiële herziening maakt in totaal 3 woningen mogelijk, waarbij ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan in planologische zin sprake is van toevoeging van 2 woningen. Het vigerende bestemmingsplan maakte in het voorliggende plangebied immers al 1 woning mogelijk. Deze toevoeging past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. In dit verband is dan ook principebereidheid ten aanzien van de ontwikkeling uitgesproken bij brief van 6 juni 2014 aangevuld met een verklaring op 11 december 2014. Op basis van vaste rechtspraak wordt de toevoeging van drie woningen nog niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. In dit verband wordt onder andere verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 18-12-2013 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2013:2471. De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft aldus niet verder in de toelichting van dit bestemmingsplan te worden uitgewerkt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
3.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld en geeft de hooflijnen weer van het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteiten. Van belang is om bestaande kwalititeiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

De provincie Brabant heeft de structuurvisie ruimtelijke ordening in oktober 2010 vastgesteld en deze geldt sinds 1 januari 2011. De structuurvisie vormt tezamen met de Verordening ruimte het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot 2025.

In de structuurvisie zijn de kwaliteiten van provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. De belangrijkste keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. Dit zijn de:

  • 'groen-blauwe structuur';
  • 'landelijk gebied';
  • 'de stedelijke structuur' en tenslotte;
  • 'de infrastructuur'.

Partiële herziening 2014

Op 7 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie RO 2010 – partiële herziening 2014 vastgesteld.

Het betreft géén geheel nieuwe visie, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Op onderdelen heeft er echter bijsturing plaatsgevonden. Als gevolg van diverse besluiten die Provinciale Staten recent hebben genomen en die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Dit betreft onder meer besluiten over de toekomstige duurzame ontwikkeling van de veehouderij, alsmede het provinciaal natuur/groenbeleid en de investeringsagenda Agenda van Brabant (PS december 2010 en PS juni 2013).

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Verander(en)de sturing en rol van de provincie: de provincie zet meer dan voorheen in op het actief aangaan en ondersteunen van allianties en innovatieve financieringsconstructies; Er vindt een verschuiving plaats van aanbod- naar vraag gestuurd beleid (netwerksamenleving);
  • Nieuwe financieringsconstructies vanuit de Investeringsagenda;
  • Versterkt stedelijk netwerk: de provincie werkt aan een kader voor versterking van de agglomeratiekracht van Brabant;
  • Het nieuwe natuurbeleid vraagt om een wijziging van het compensatiebeleid: financiële compensatie wordt gemakkelijker en fysieke compensatie vindt in beginsel plaats binnen de EHS;
  • De ondergrond is als provinciaal belang benoemd;
  • Het beleid voor een zorgvuldige veehouderij en mestverwerking is conform de besluiten rondom de Transitie naar zorgvuldige veehouderij aangepast.
  • Om de verspreiding van glas tegen te gaan wordt voorgesteld uitbreiding van solitaire bedrijven in gemengd landelijk gebied niet langer toe te staan.
  • Aanpassing van de uitvoeringsparagrafen, vanwege de gewijzigde sturingsfilosofie en rol van de provincie en daarmee de inzet van instrumenten.

Voornoemde partiële herziening heeft géén gevolgen voor onderhavig plangebied.

3.2.1.2 Sleeuwijk en daarin gelegen plangebied

Sleeuwijk en daarmee tevens het plangebied is op de structurenkaart van de structuurvisie gedeeltelijk aangeduid als 'Gemengd landelijk gebied' en als 'Kernen in landelijk gebied'. Binnen de als 'Gemengd landelijk gebied' aangewezen gronden is het beleid gericht op multifunctioneel gebruik. Hier kunnen functies zich in evenwicht ontwikkelen met elkaar en omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen binnen een nationaal, provinciaal of cultuurhistorisch waardevol landschap.

In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Voor de kernen die meer geleidelijk zijn gegroeid en hun dorpse karakter nog hebben behouden, zoals Sleeuwijk, vraagt de provincie aandacht voor een goede ruimtelijke inpassing van nieuwe werklocaties in het dorp en het omliggende landschap. De provincie vraagt verder om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken.

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische toevoeging van een enkele woning in het stedelijk gebied welke passend is binnen de woningbouwprogrammering. Het plan is dan ook niet strijdig met de uitgangspunten die in de provinciale structuurvisie zijn opgenomen.

3.2.2 Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De kern van Sleeuwijk en het daarin gelegen plangebied wordt in de Verordening aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen een dergelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel bevat de Verordening ruimte specifieke regels voor nieuwbouw van woningen, aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties, regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in kernen in landelijk gebied.

De provincie vraagt gemeenten hierbij om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied.

Het bestemmingsplan gaat uit van intensivering ofwel hergebruik van bestaand bebouwd gebied. Ter plaatse van een aanwezige oude veestal en temidden van woonbebouwing worden met dit plan nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit is in lijn met het uitgangspunt van intensivering van bestaand bebouwd gebied. Het plan is hiermee niet in strijd met de regels van de Verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0010.jpg"

Afbeelding: ligging plangebied in bestaand stedelijk gebied (bron: ruimtelijkeplannen.brabant.nl)

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Uit de themakaart cultuurhistorie van de verordening ruimte blijkt dat het plangebied in een zone ligt die is aangeduid als 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang. Het gaat om erfgoed dat belangrijk is voor de regionale identiteit. Vanuit provinciaal oogpunt is dit beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt in deze geen belemmering. In onderstaande is een afbeelding van themakaart cultuurhistorie opgenomen, met daarop nader geduid de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0011.jpg"

Afbeelding: themakaart cultuurhistorie verordening ruimte met ligging plangebied in aanduiding Nieuwe Hollandse Waterlinie (bron: ruimtelijkeplannen.brabant.nl)

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Plus 'Land van Heusden en Altena'

De Structuurvisie Plus 'Land van Heusden en Altena' is een gezamenlijke structuurvisie van de gemeenten Aalburg, Werkendam, Woudrichem en het Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch. Het document is op 27 oktober 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Werkendam. Met het plan wordt beoogd om een aantal knelpunten gezamenlijk op te lossen. Oplossingen worden gezocht voor de allocatie van bedrijven, het waterbeheer binnendijks, de ruimtevraag voor de waterafvoer in de benedenrivieren, de hinder voor bewoners van de verkeerssituatie langs de A27 en de bouw van voldoende en goede woningen.

Met de samenwerking worden drie doeleinden nagestreefd:

  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vernieuwing en afstemming van het ruimtelijk beleid van de gemeenten, het waterschap en de provincie;
  • het verkrijgen van een breed draagvlak door een breed, open en interactief planproces.

Een belangrijk vraagstuk dat in de Structuurvisie Plus aan bod komt, heeft betrekking op woonwensen en leefbaarheid. Het streven is dat bewoners uit de afzonderlijke kernen hun woonwensen kunnen realiseren en dat de beschikbaarheid van voorzieningen daarop wordt afgestemd.

Onderdeel van de Structuurvisie Plus is de plankaart. Op deze kaart zijn onder meer de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de kernen aangegeven. Door middel van contouren is per kern de afweegbare ruimte voor nieuwe stedelijke functies gedefinieerd.

Voor Sleeuwijk wordt primair getracht de bijzondere relatie met de rivier te versterken. Dit impliceert:

  • versterking van het centrum;
  • versterking ruimtelijke kwaliteit en (in bescheiden mate) functionele betekenis;
  • versterking van de relatie met de kern van de rivier;
  • versterken van de kwaliteiten van de uiterwaarden, zowel natuurontwikkeling als recreatieve kwaliteiten: wandelen in de natuur, ontwikkelen (en opschonen) van (jacht)haven en veerpont.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een drietal nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk, waarvan twee ook in planologische zin als nieuw zijn te beschouwen en geeft daarbij invulling aan de woonwensen en leefbaarheid van de kern. Betreffende ontwikkeling past binnen de kaders van de Structuurvisie Plus.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Actualisering van het volkshuisvestingsbeleid 2009

De nota 'Kwalitatief Beleidskader woningbouw 2005-2015' bevat een verkenning ten behoeve van het te voeren woningbouwbeleid van de gemeente Werkendam. De nota vormt de basis van het formuleren van kwalitatieve uitgangspunten voor het woningbouwprogramma. Verschillende invalshoeken worden met elkaar in verband gebracht om tot één samenhangend beleidskader te komen. Het betreft onder meer de invalshoeken: doelgroepen, koop/huur en woningtypen/kwaliteitseisen.

Dit beleidskader is in 2009 geactualiseerd als gevolg van de veranderingen op de woningmarkt en enkele rapportages van de provincie Noord-Brabant. In het geactualiseerde kader worden samengevat de volgende aanbevelingen gedaan:

  • er is blijvende aandacht nodig voor het waarborgen van de productie van woningen;
  • voer een regionaal woonwensenonderzoek uit om daarmee een nog beter en actueel inzicht te verkrijgen in de kwalitatieve woningbehoefte;
  • gemeentelijke programma's afstemmen op regionale woningbouwafspraken;
  • opstellen van een regionale woningbouwmonitor (kwalitatief en kwantitatief);
  • criteria opstellen voor woningbouwprojecten op lokaal niveau;
  • samenwerking met corporaties intensiveren.

De omvang van de woningvoorraad in de gemeente Werkendam per 1 januari 2009 bedraagt 10.125 woningen. De woningproductie loopt achter op de doelstellingen. Om de doelstellingen voor 2015 alsnog te halen, dienen er tot 2015 nog 1110 woningen te worden toegevoegd aan de bestaande voorraad. Voor Sleeuwijk is een aantal van 400 woningen voorzien (305 uitbreiding en 95 op inbreidingslocaties).

In onderhavig bestemmingsplan is voorzien in de ontwikkeling van een drietal nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied, waarvan twee ook in planologische zin als nieuw zijn te beschouwen, welke passend is in het kader van voornoemde programmering.

3.4.2 Groenstructuurplan

In het Groenstructuurplan (GSP) is het ruimtelijk beleid voor het openbaar groen vastgelegd. Het GSP geeft inzicht in de kwaliteit van het openbaar groen en geeft aan waar verbeteringen nodig zijn. Het GSP is een beleidsplan voor een periode van 10 jaar en is in 2009 vastgesteld. Het beleidskader voor het GSP is afgeleid van het GSP uit 1998. Op hoofdlijnen is dit beleid voortgezet en in onderliggend GSP overgenomen. Per kern is aangegeven wat de kwaliteit binnen het betreffende gebied is en waar eventuele verbeteringen liggen. Voor Sleeuwijk is de groenstructuur hieronder afgebeeld.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0012.jpg"

Kaart hoofdstructuur Groenstructuurplan Sleeuwijk (plangebied geduid in rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0013.jpg"

Legenda bij kaart hoofdstructuur van GSP Sleeuwijk

De groene hoofd- en nevenstructuur zoals opgenomen in het GSP kent geen doorwerking in de 'wonen' welke als bestemming geldt in het plangebied.

3.4.3 Waterplan Werkendam 2008-2015

Met de zorg voor het water is zowel de gemeente Werkendam als het Waterschap Rivierenland betrokken. Voor een goed en kosteneffectief waterbeheer dat is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente, is een goede afstemming en samenwerking tussen gemeente en waterschap noodzakelijk. Om deze samenwerking vorm te geven hebben de gemeente en het waterschap gezamenlijk een waterplan ontwikkeld voor de kernen van de gemeente Werkendam. Het Waterplan Werkendam 2008-2015 is in november 2007 vastgesteld door de raad van de gemeente Werkendam. Er is tevens een Uitvoeringsprogramma Waterplan 2008-2015 vastgesteld.

Het hoofddoel van het gemeentelijke waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem dat voldoet aan de Europese en landelijke normen en dat is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en waterschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. In het waterplan worden concrete afspraken gemaakt over de stedelijke wateropgave en de vereiste inspanningen om het watersysteem vóór 2015 op orde te brengen en te houden. Belangrijke nevendoelstellingen zijn:

  • Het afstemmen van waterbeleid binnen en buiten de gemeente, zodat de stedenlijke wateropgaven gerealiseerd worden de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.
  • Het vergroten van het maatschappelijk bewustzijn van water; daartoe worden bij de uitvoering van het plan waar mogelijk bewoners betrokken.
  • Het maken van concrete afspraken over ambities, maatregelen, de bekostiging en de doorwerking daarvan in de ruimtelijke ordening en (meerjaren)begrotingen van beide partijen. Kosteneffectiviteit en laagst mogelijke kosten zijn hierbij voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0014.jpg"

RO-attentiekaart Sleeuwijk in Waterplan 2008-2015 (plangebied globaal geduid in rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0015.jpg"

Legenda RO-attentiekaart Waterplan 2008-2015

De watergangen binnen Sleeuwijk liggen als een ring om de oude kern heen, maar niet alle verbindingen zijn aanwezig. Het grootste gedeelte van Sleeuwijk voert via de Bijtelskil af naar het landelijk gebied.

Plangebied Kerkeinde

Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt zijn in de nabijheid van het plangebied diverse watergangen aanwezig welke enerzijds zorgen voor afvoer en anderzijds zorgen voor waterberging van water afkomstig door kwel en neerslag. De kwel wordt vermoedelijk veroorzaakt door zandbanen die gevormd zijn door afzettingen van oude kreken en stroompjes. In het plangebied zelf zijn geen watergangen aanwezig.

3.4.4 Rioleringsplan Werkendam 2010-2014

In het gemeentelijke Rioleringsplan Werkendam 2010-2014 is beschreven op welke wijze in de komende jaren invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het plan beschrijft de visie op een duurzame stedelijke waterhuishouding en geeft een overzicht van de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren. Het plan bevat zowel een strategie voor de lange termijn als een maatregelenprogramma voor de periode 2010-2014.

De riolering binnen de gemeente Werkendam is in een goede staat. Er zijn geen structurele problemen met betrekking tot wateroverlast, met uitzondering van enkele lokale knelpunten die in de komende planperiode worden aangepakt. De basisinspanning voor wat betreft de emissiereductie is bijna gehaald. Voor de lange termijnvisie is voor het bestaand stedelijk gebied gekozen voor een strategie waarbij afvalwaterstromen en schone waterstromen van elkaar worden gescheiden, mits dat doelmatig is. Dit proces vindt geleidelijk plaats, waarbij de uitvoering volgt op ruimtelijke ontwikkelingen en de vervanging van riolering. In overleg met het waterschap worden de mogelijkheden bezien voor het stapsgewijs overgaan naar een gescheiden systeem en de aanleg van een schoon watertracé. Voor de korte termijn is het principe 'scheiden van schoon en vuil water' niet leidend, maar volgend. Als er de kans is om goedkoop af te koppelen of als plaatselijk een knelpunt kan worden opgelost, wordt een gescheiden stelsel aangelegd.

In het maatregelenprogramma zijn alle rioleringsmaatregelen voor de periode 2010-2014 opgenomen. In elke kern staan rioolvervangingen op het programma. Wanneer dit doelmatig is, wordt gelijktijdig een gescheiden stelsel aangelegd. Daarnaast wordt een aantal gemalen aangepast. Voor het plangebied wordt uitgegaan van scheiding van afvalwaterstromen en schone waterstromen.

3.4.5 Welstandsnota

Op 29 maart 2011 is een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Voor grote delen van de kern van Sleeuwijk geldt een welstandsvrij regime. Binnen het plangebied is inmiddels sprake van een welstandsvrij regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0016.jpg"

Afbeelding fragment Welstandsnota Sleeuwijk (plangebied in rode contour)

3.4.6 Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016

Het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer is opgenomen in de Kadernota verkeer en vervoer 2007-2016. De kadernota is enerzijds een strategisch document op hoofdlijnen, waarin de algemene koers op het gebied van verkeer is vastgesteld. Tevens bevat het document een concreet werkprogramma met maatregelen die in de planperiode zullen worden genomen. Het uitgangspunt voor de visie is duurzame mobiliteit, waarbij het zoeken naar een balans tussen veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid contraal staat. De kadernota gaat uit van de volgende vier invalshoeken:

  • verkeersveiligheid: zowel objectief als subjectief;
  • leefbaarheid: zowel objectief als subjectief;
  • bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en doelgroepen;
  • communicatie: draagvlak creëren voor beleid bij publieke en private partijen.

Het doel is om voor de periode van 2007 tot 2016 een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid, door duurzame basisvoorzieningen en maatregelen aan te leggen voor alle doelgroepen en vervoerswijzen. Binnen de bebouwde kom ligt de nadruk meer op leefbaarheid en veiligheid dan op autobereikbaarheid. Onderdeel van het verkeersbeleid is het inrichten van de wegen conform Duurzaam Veilig. Voor onderhavig plangebied kent voornoemd beleid geen doorwerking.

 

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het criterium van een 'een goede ruimtelijke ordening'.

4.2 Asbest

Vanwege het vermoeden van de aanwezigheid van asbest in de dakbedekking van de bestaande veestal is ten behoeve van de sloop van het gebouw en de planologische procedure gekeken naar de aanwezigheid van asbestbronnen. Na asbestonderzoek type A door Argos onderrzoek en advies (opgenomen in de bijlage bij de toelichting) is gebleken dat asbest aanwezig is in de dakbedekking (nokvorsten en dakplaten). Naar aanleiding van het onderzoek is geadviseerd bij sloop van het gebouw de asbestbronnen risicoklasse 2 te laten verwijderen door een SC-530 gecertificeerd bedrijf. Voor nader asbest onderzoek type B bestaat geen aanleiding. Vorenstaande vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van een vrijstaande woning ter plaatse.

4.3 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai en
  • industrielawaai.
4.3.1 Spoorweglawaai

In de gemeente Werkendam bevinden zich geen spoorlijnen. Het aspect spoorweglawaai hoeft derhalve voor onderhavig plangebied niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen binnen de onderzoekszones van omliggende wegen.

Onderhavig plangebied, waaronder de bouwvlakken van de beoogde woningen, zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de A27. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Uit tabel 3 van het akoestisch rapport blijkt dat ten gevolge van de Rijksweg A27 op alle gevels, met uitzondering van woning 1 gevel oost, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt. De maximale ontheffings-waarde van 58 dB voor een nieuwe woning in stedelijk gebied wordt echter niet overschreden.

Het college van B&W is bevoegd een beschikking hogere grenswaarde te verlenen indien er overwegende bezwaren zijn om de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Op het toepassen van stillere voertuigen (wegverkeer) of een verlaging van de maximumsnelheid kan de initiatiefnemer van het bouwplan geen invloed uitoefenen. Voor het toepassen van een stiller wegdek geldt dat dit overwegende bezwaren ontmoet van financiële aard. Het is vanuit financieel oogpunt niet realistisch dat het bouwplan de extra kosten die dit met zich meebrengt kan dragen. Derhalve wordt onderbouwd verzocht om conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde te verlenen.

Uit tabel 4 van het akoestisch rapport blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting op alle gevels oost en op gevel zuid van woning 1 lager is dan 53 dB. Op de overige gevels is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB. Als gevolg van deze waarde zal in een vervolgonderzoek naar de gevelwering voorstellen worden gedaan om het binnenniveau van 33 dB te garanderen.

Geconcludeerd kan worden dat een aanvullende berekening van de karakteristieke geluidwering van de gevel noodzakelijk is.

4.3.3 Industrielawaai

Niet alle industrieterreinen zijn een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Pas als daarop inrichtingen zijn toegestaan die als 'grote lawaaimaker' worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 juncto Bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is daarvan sprake. In het plangebied zijn geen inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Er is wel nabij het plangebied een 50 dB(A)-contour opgenomen van een bedrijventerrein van de gemeente Gorinchem. Dit betekent dat binnen betreffende zone de geluidsbelasting op gevels van woningen (of andere geluidsgevoelige gebouwen) niet hoger mag zijn dan 50 dB(A), tenzij het college van b&w een hogere waarde vaststellen.

Omdat in het onderhavige bestemmingsplan wordt voorzien in de bouw van een woning buiten betreffende geluidzone vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0017.jpg"

Afbeelding: www.ruimtelijkeplannen.nl (plangebied globaal geduid in rode contour, geluidzone geduid met blauwe pijl)

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Uit artikel 2, eerste lid van het Besluit volgt dat een project na de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof of stikstofdioxide, indien deze maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes of stikstofdioxide bedraagt. Als aangetoond wordt dat een project niet meer bedraagt dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie, behoeft het het project niet te worden getoetst aan de grenswaarden en is het inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. De grens van de bouw van woningen ligt bij 1500 woningen. Omdat het bestemmingsplan de bouw van drie woningen mogelijk maakt, wordt op grond van het voornoemde geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen) en het gebruik van luchthavens.

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder meer verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen zoals woningen in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid van het Bevi neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een bestemmingsplan, de de hierin genoemde grenswaarden in acht en wordt rekening gehouden met de richtwaarde, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. Het dient te gaan om plannen die de bouw of vestiging van kwetsbare objecten toelaten.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedsgebied van risicobronnen begeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0018.jpg"

Afbeelding risicokaart.nl (met globale ligging plangebied in rode cirkel)

4.5.2 Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Werkendam heeft een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze visie zijn ambities geformuleerd en actiepunten omschreven. Uit de uitgevoerde inventarisatie blijkt dat er in de gemeente geen situaties meer zijn die direct gesaneerd moeten worden. De beleidsvisie is erop gericht om problemen voor de toekomst te voorkomen en de veiligheidssituatie te optimaliseren. In het beleid staat twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk, en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht onbeschermd persoon, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeluk met gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0019.jpg"

Afbeelding risicokaart externe veiligheid onderdeel Sleeuwijk (globale duiding plangebied in rode cirkel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0020.jpg"

4.5.3 Plangebied

In het plangebied zijn géén (potentiële) risicobronnen aanwezig. Hieronder wordt aangegeven of, en zo ja welke (potentiële) risicobronnen in de besluitvorming betrokken moeten worden.

4.5.3.1 Inrichtingen

Op basis van de risicokaart externe veiligheid als opgenomen in de beleidsvisie externe veiligheid blijkt dat er drie risicovolle inrichtingen binnen de kern Sleeuwijk, maar wel op geruime afstand van het plangebied aanwezig zijn. Betreffende inrichtingen vormen dan ook géén belemmering voor de voorgestane ontwikkeling:

inrichting   adres   nummer risicokaart   object  
Sleeuwijk Yachting   Hoekeinde 24   7   propaantank  
Stichting Zwembad Bijtelskil   Griendweg 18   27   opslag Natriumhypochloriet  
GOS Station   De Roef 1a   17   gasreduceerstation  

4.5.3.2 Wegen

Binnen de gemeente Werkendam is geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld. In het plangebied zelf vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Over de A27 vinden dergelijke transporten wel plaats. In de gemeentelijke beleidsvisie staat aangegeven dat de inschatting gemaakt is dat het groepsrisico nergens rond de oriëntatiewaarde zal komen.

4.5.3.3 Vaarroutes

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Boven Merwede. Op deze vaarroute vindt uitsluitend regulier transport van gevaarlijke stoffen plaats. De persoonsgebonden risicocontour (PR) wordt hierbij bepaald door het plasbrandaandachtsgebied. In dit verband is er geen sprake van een PR-contour buiten de rand van het water ofwel de PR-contour blijft bezien vanuit het water binnendijks.

Voor wat betreft het groepsrisico (GR) ten aanzien van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Boven Merwede kan het volgende worden opgemerkt. Uit de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid blijkt dat het GR lager is dan 0,1 maal de orënterende waarde. Er is dan ook geen noodzaak tot een gedetailleerde beoordeling van het groepsrisico.

4.5.3.4 Buisleidingen

Binnen de kern Sleeuwijk ligt een hogedruk aardgasleiding. Afgezien van het feit dat plangebied op zeer ruime afstand ligt van deze aardgasleiding (zie hiervoor bovenstaande afbeeldingen van de risicokaart), blijkt ook uit de gemeentelijke beleidsvisie dat op basis van vergelijkbare situaties de inschatting is gemaakt dat het groepsrisico nergens rond de oriëntatiewaarde zal komen.

4.5.3.5 Conclusie

Op grond van het voornoemde wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid géén belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Bij het toekennen van een bestemming aan de grond is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. Het is bijvoorbeeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening om gevoelige bestemmingen zoals woondoeleinden te plannen op gronden die verontreinigd zijn. In dit verband is het voor onderhavig plangebied, waarin een bestemming voor drie woningen is voorzien, verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Het verkennend bodemonderzoek bestaat uit een tweetal rapporten. Door Aelmans Eco B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het perceel kadastraal bekend sectie S nummer 2995 (rapport d.d. 3 november 2014, kenmerk E141511.001/HWO).

Voor de percelen die kadastraal bekend zijn als sectie S nummers 2991 en 2992 (voorheen kadastraal bekend als sectie S nummer 1484) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Verhoeven Milieutechniek (rapport d.d. 3 april 2009, kenmerk: B09.3711/Brfrpp-01/AR). Enkel het perceel kadastraal bekend als sectie S nummer 2992 vormt thans onderdeel van het plangebied. Op het perceel sectie S nummer 2991 (buiten het plangebied) is met een ander bestemmingsplan al een woning gerealiseerd.

Beide bodemonderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen. In onderstaande zijn integraal de bevindingen ten aanzien van de verkennend bodemonderzoeken vervat, naar aanleiding van gemeentelijke beoordeling d.d. 14 januari 2015.

Verkennend bodemonderzoek sectie S nummer 2992

Middels dit onderzoek is de bodem op verontreiniging onderzocht op een wijze die voldoet aan de NEN 5740, door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit Bodemkwaliteit. Vanwege het mogelijk asbestverdacht puinmateriaal op de locatie is eveneens een verkennend asbestonderzoek conform de NEN5707 uitgevoerd.Het bodemonderzoek is uitgevoerd op de kadastrale percelen sectie S nummers 2991 en 2992.


Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • In de bovengrond is een lichte verontreiniging met kobalt en zink;
  • In de ondergrond is een lichte verontreiniging met kobalt aangetroffen;
  • Er is geen asbest aangetoond.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.


Verklaring ten aanzien van bouwen/bestemmingsplan

Het uitgevoerde bodemonderzoek dateert van 2009. Formeel gezien wordt de geldigheidstermijn van een bodemonderzoek overschreden. De gemeente Werkendam is in haar beoordeling van 14 januari 2015 echter van mening dat het rapport inhoudelijk nog steeds de juiste conclusies bevat. Nu in de tussenliggende periode op de betreffende locatie geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, acht de gemeente een nieuw recent bodemonderzoek niet zinvol.


Aan de resultaten van dit onderzoek zijn geen belemmeringen te ontlenen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. De onderzochte bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde gebruiksfunctie.


Verklaring ten aanzien van grondverzet

In de grond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen ten opzichte van de landelijke achtergrondwaarden. Indien mogelijk dient gewerkt te worden met een gesloten grondbalans. Wanneer er grond wordt afgevoerd van de locatie en toegepast wordt binnen de gemeente Werkendam, dan is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het voornemen van een toepassing op een andere locatie binnen de gemeente dient gemeld te worden. Wordt de vrijkomende grond niet binnen de gemeente Werkendam hergebruikt dan geldt het beleid van de desbetreffende gemeente waar de grond wordt toegepast.


Verkennend bodemonderzoek sectie S nummer 2995

Middels dit onderzoek is de bodem op verontreiniging onderzocht op een wijze die voldoet aan de NEN 5740, door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit Bodemkwaliteit. Vanwege het mogelijk asbestverdacht puinmateriaal op de locatie is eveneens een verkennend asbestonderzoek conform de NEN5707 uitgevoerd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd op het kadastrale perceel sectie S nummer 2995.


Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • In zowel de bovengrond als in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarden
  • Er is een lichte concentratie aan asbest aangetoond, maar ruim onder de norm.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen.

Verklaring ten aanzien van bouwen/bestemmingsplan

Aan de resultaten van dit onderzoek zijn geen belemmeringen te ontlenen voor de

voorgenomen bestemmingswijziging. De onderzochte bodemkwaliteit is geschikt voor de

beoogde gebruiksfunctie.

Verklaring ten aanzien van grondverzet

In de grond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen ten opzichte van de landelijke

achtergrondwaarden. Indien mogelijk dient gewerkt te worden met een gesloten

grondbalans. Wanneer er grond wordt afgevoerd van de locatie en toegepast wordt binnen

de gemeente Werkendam, dan is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het

voornemen van een toepassing op een andere locatie binnen de gemeente dient gemeld

te worden.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem door ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het beleid van het waterschap en het Waterplan van de gemeente en het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 (zie paragraaf 3.4.3). Dit plan omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt voort op bestaand beleid, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterschap zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit, de vaarwegen, primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap de uitgangspunten 'vasthouden-bergen en afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het riool, maar moet worden afgekoppeld. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd.

De watertoets:

Voor onderhavig plan is een watertoets ingevuld op de website www.dewatertoets.nl. Het resultaat van deze digitale watertoets is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen. In onderstaande volgen in het kort de conclusies. Voor een uitgebreide weergave wordt naar de betreffende bijlage verwezen. Naast de digitale watertoets, heeft in verband met de beschermingszone van de waterkering overleg met het waterschap plaatsgevonden. Het resultaat daarvan is weergegeven onder paragraaf 4.7.2 Waterkering.

Voor onderhavig plan geldt in het kader van de digitalewatertoets dat het plangebied

kleiner is dan 3500 m2. Het plangebied is gelijk aan de omvang van het perceel dat

kadastraal bekend is als S2992 en S2995. Door sloop van de bestaande veestal en het

deels opnieuw verharden van het terrein met de bouw van een vrijstaande woning zullen de verhardingen op het perceel S2995 afnemen. Op het perceel S2992 is in het geldende

bestemmingsplan reeds sprake van een volledig bestemmingsvlak 'wonen' met daarin één

bouwvlak voor een op te richten vrijstaande woning, welke op ondergeschikte wijze in

vorm wordt aangepast. In aanvulling hierop wordt nu één bouwvlak voor een vrijstaande

woning toegevoegd. Per saldo kan op basis van bovenstaande in combinatie met de

verbeelding worden geconludeerd dat binnen het plangebied geen sprake is van een

toename aan verhardingen van meer dan 500m2. Compenserende maatregelen zijn

hiermee niet aan de orde. Wel dient vanwege de ligging binnen de hieronder beschreven beschermingszone van de dijk een watervergunning aangevraagd te worden.

Voor het plan is verder nog van belang dat ten zuiden van het plangebied een B-watergang is gelegen. B-watergangen dienen door aangrenzende eigenaren te worden onderhouden. Hierdoor is een beperkte obstakelvrij te houden zone van 1 meter aan weerszijden van de watergang van toepassing. In onderstaande afbeelding is dit nader geduid. Voor het plangebied heeft dit geen consequenties in die zin dat bouwmogelijkheden buiten de bij deze watergang behorende obstakelvrije zone zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0021.jpg"

Afbeelding leggerkaart watergangen: met daarop aanwezige B-watergangen en plangebied rood omkaderd

4.7.2 Waterkering

Het Waterschap maakt onderscheid in twee typen waterkeringen: primaire waterkeringen en regionale waterkeringen. De beschermingszone van de primaire waterkering in het plangebied is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Een regionale waterkering is niet aanwezig in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0022.png"

Afbeelding: leggerkaart waterkeringen (plangebied in rode contour en gelegen binnen

beschermingszone en buitenbeschermingszone)

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0023.jpg"

Afbeelding: zicht vanuit perceel S2995 op de primaire waterkering.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de beschermingszone van de waterkering

is contact gezocht met Waterschap Rivierenland teneinde te bepalen of de beoogde

dichtsbijzijnde woning bij de waterkering (ofwel het dichtsbijzijnde bouwvlak binnen het

bestemmingsvlak wonen binnen het plangebied) is gelegen binnen het profiel van vrije

ruimte (pvvr). Gebleken is dat de dichtsbijzijnde woning (ter plaatse van de te slopen stal)

buiten het profiel van vrije ruimte wordt gepositioneerd. Het profiel van vrije ruimte eindigt

op 53,0 m uit de referentielijn van de dijk (zie hiervoor ook onderstaande afbeelding

afkomstig van het Waterschap Rivierenland).

Het waterschap heeft een digitale meting in het geo-systeem uitgevoerd. Hieruit blijkt dat

de voorgevel van de schuur op ong. 63 meter uit die referentielijn staat. Dit betekent dat

de bouw van een woning ter plaatse (derhalve buiten het profiel van vrije ruimte) mogelijk

is op maaiveld. In praktijk zal het bouwvlak van de dichtsbijzijnde woning op ong. 60

meter uit de referentielijn liggen. Op grond van toetsingscriterium 5 bij beleidsregel 5.18

van het waterschap geldt voor de bouw van de woning wel onderstaand voorschrift:

"Als bouwwerken binnen de beschermingszone, en buiten het profiel van vrije ruimte

worden gerealiseerd, moet dat boven het bestaande maaiveld plaatsvinden. Daarbij mag

het maaiveld niet worden verlaagd. Wel kan de aanleg van fundatie-/randbalken en

vorstranden die horen bij plaatvloeren toegestaan worden als deze niet dieper dan de

gebruikelijke vorstvrije (0,60 meter beneden maaiveld) grens worden aangelegd.".

Omdat het bouwwerk binnen de beschermingszone ligt/komt te liggen, moet er wel een

watervergunning aangevraagd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0024.png"

Afbeelding: profiel van vrije ruimte (bron: Waterschap Rivierenland)

In onderstaande afbeelding is het huidige maaiveldniveau van de bestaande veestal en aansluitend terrein verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0025.jpg"

Afbeelding: panoramafoto waarop de veestal op maaiveldniveau aanwezig is.

4.8 Flora en fauna

Ten behoeve van de planologische procedures is het noodzakelijk te onderzoeken welke natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig zijn en op welke wijze de werkzaamheden hierop effect hebben. Dit om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving gehandeld zal worden. Daartoe heeft Staro b.v. in opdracht van Pouderoyen b.v een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.

4.8.1 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op meer dan 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. Het terrein behoort niet tot de Ecologische Hoofdstructuur.

De voorgenomen plannen zullen geen negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied en EHS.

4.8.2 Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet.


Soorten van FFtabel 1

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen in FFtabel 1. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijk ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen of te werken volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode.


Soorten van FFtabel 2

Het plangebied vormt mogelijk onderdeel van een groter leefgebied van een steenmarter.Aangezien het plangebied kort gemaaid grasland betreft is

het plangebied niet belangrijk als foerageergebied van de steenmarter. Verblijfplaatsen van steenmarter zijn in het plangebied niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. De voorgenomen plannen hebben geen negatief effect op de steenmarter.


Soorten van FFtabel 3

Het plangebied kan deel uitmaken van het leefgebied van vleermuizen. In het

plangebied zijn echter geen bomen aanwezig die kunnen dienen als verblijfplaats

voor vleermuizen. De voormalige veestal die in het plangebied staat is

vanwege de constructie niet geschikt voor het herbergen van

vleermuisverblijfplaatsen. Het dak van de stal bestaat uit asbestplaten, zonder

isolatie. Er zijn geen open stootvoegen aanwezig. Er ontbreken lijnvormige

groenstructuren in het plangebied die zouden kunnen functioneren als

belangrijke vliegroute voor vleermuizen. De voorgenomen

ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op deze zoogdiersoort(groep)en.


Soorten van FFtabel vogels

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor algemene cultuurvolgende vogelsoorten (FFtabel vogels). De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen negatief effect op algemene vogelsoorten en/of jaarrond beschermde vogelsoorten.


afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0026.png"

Als conclusie geldt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor voorgestane ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. Deze wet regelt de zorg voor ons bodemarchief en is de vertaling van het Verdrag van Malta. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem behouden moeten blijven. Op het gemeentebestuur rust de plicht om zich voldoende te informeren omtrent de archeologische situatie in een gebied alvorens bij een plan uitvoerbare bestemmingen aan te wijzen. Om de nieuwe gemeentelijke rol op het gebied van archeologie vorm te geven heeft de gemeente Werkendam, in samenwerking met de gemeenten Aalburg en Woudrichem besloten om gezamenlijk te komen tot één intergemeentelijk beleid ten aanzien van de erfgoedzorg voor de archeologische resten. De basis hiervoor is de archeologische kansen- en verwachtingenkaart. Op deze kaart is onderscheid gemaakt in verschillende verwachtingswaarden. Per categorie geldt een bepaalde bescherming. Op basis van deze kaart is vervolgens door RAAP, in nauwe samenwerking met de gemeenten en de regioarcheoloog, een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Deze kaart is gelijktijdig met de Nota Archeologie, de Archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening vastgesteld. Tezamen vormen zij het archeologische beleidskader van de drie gemeenten.

In het kort kan gesteld worden dat een hoge verwachting geldt voor donken, grote stroomgordels nabij het maaiveld en oude woongronden. Eveneens geldt een hoge verwachting voor de (voormalige) waterlopen, waar specifieke aan de natte context gerelateerde archeologische resten kunnen voorkomen. Een middelhoge verwachting geldt voor de flanken van de rivierduinen, de wat kleinere stroomgordels en de oude, diep weggezakte stroomgordels. Voor alle overige gebieden geldt een lage archeologische verwachting, met uitzondering van ontgrondingen. Deze laatste groep heeft een onbekende archeologische verwachting omdat in de ondergrond nog afgedekte archeologische resten kunnen voorkomen die niet door de graafwerkzaamheden verstoord zijn.

In het plangebied is sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde. Gelet hierop is nader onderzoek is niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0870.02BP1115KSKerkong-VA01_0027.png"

Afbeelding: Uitsnede Beleidskaart Archeologie

4.9.2 Cultuurhistorie

Sinds 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) gewijzigd. Kort gezegd geldt nu voor cultuurhistorie, wat als sinds 2007 voor archeologie geldt. Ook voor cultuurhistorie moet nu in elk bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden is de erfgoedkaart van de gemeente Werkendam geraadpleegd. Daarnaast is op grond van de Verordening Ruimte ook de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd.

Op de gemeentelijke erfgoedkaart is te zien dat (bestaande passage, begin iets aangepast verder een uitstekende passage) in het plangebied geen monumenten liggen. Ook maakt het geen deel uit van een beschermd dorpsgebied, ligt het niet in de nabijheid van een dergelijk gebied en is er geen sprake van waardevolle stedenbouwkundige patronen.

Uit de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied in een zone ligt die is aangeduid als 'provinciaal belang cultuurhistorie'. Het plangebied ligt in het Land van Heusden en Altena en maakt deel uit van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Het provinciaal cultuurhistorisch belang hangt nauw samen met het provinciaal ruimtelijk belang, zoals benoemd in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. Het gaat om erfgoed dat belangrijk is voor de regionale identiteit. Vanuit provinciaal oogpunt is dit beperkt tot het landelijk gebied, waar de provincie haar belangrijkste taak heeft. Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie vormt in deze geen belemmering.

Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van aardkundige waarden waarmee rekening dient te worden gehouden, is de Aardkundige waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Deze kaart is eveneens via de Verordening Ruimte een verplicht te raadplegen onderdeel. Op de kaart is te zien dat binnen het plangebied geen aardkundige waarden aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op aardkundige waarden.

4.10 Verkeer

Westelijk van de kern ligt de snelweg A27 die via de afslag 23 bereikt kan worden. De kern van Sleeuwijk bestaat voornamelijk uit wegen met een woon- en verblijfsfunctie. Gezien het beperkte belang van deze wegen voor de verkeerskundige structuur van het dorp zijn deze wegen geclassificeerd als wegen met een woon- en verblijfsfunctie en is voor deze wegen een maximumsnelheid van 30 km/u vastgesteld. De wegen Transvaal, Rijksstraatweg en 't Zandpad zijn gekwalificeerd als wegen met een belangrijke doorstroomfunctie. Voor deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Het plangebied wordt ontsloten via het Kerkeinde dat als erfontsluitingsweg geldt met een maximumsnelheid van 30 km/u.

4.11 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies zoals woningen, ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat tevens rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Voor milieuzonering bestaat geen wettelijke normstelling. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze brochure is in beginsel alleen van toepassing op nieuwe situaties. Ter vergelijking wordt de brochure ook wel toegepast op bestaande situaties. De brochure bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug gebracht worden met één afstandschap. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een 'rustige woonwijk' in de zin van de VNG-brochure. In het plangebied en directe omgeving zijn geen bedrijven gevestigd. Het plan voldoet ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook aan een goede ruimtelijke ordening.

4.12 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn er geen planologische relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.13 Brandveiligheid

4.13.1 Regelgeving

De gemeente Werkendam heeft met de het Brandweercluster Land van Heusden en Altena afgesproken het toetsingskader dat het cluster hanteert in het bestemmingsplan op te nemen.

Bereikbaarheid brandweer via de openbare weg.

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

Een door de brandweer te gebruiken toegang van de gebouwen moet tot op een afstand van maximaal 40 meter te benaderen zijn met brandweervoertuigen. Een opstelplaats voor een blusvoertuig moet een minimale breedte hebben van 4 meter en een minimale lengte van 10 meter.

De rijloper naar een opstelplaats of een bluswatervoorziening moet:

  • 1. een vrije breedte hebben van ten minste 4,5 meter en over een breedte van ten minste 3,25 meter zijn verhard, en over een breedte van ten minste 4,5 meter een vrije hoogte hebben van ten minste 4,2 meter;
  • 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kg en een asbelasting van ten minste 100 kN; en
  • 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
  • 4. alleen bochten hebben met een straal c.q. een draaicirkel of rijcurve die afgestemd is op vrachtauto's;

Bluswatervoorziening

Regelgeving: Bouwbesluit 2012 en Handboek Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (NVBR)

Primaire bluswatervoorziening

Op een afstand van maximaal 40 meter van een door de brandweer te gebruiken toegang van een gebouw moet een ondergrondse brandkraan aanwezig zijn. De capaciteit van de brandkraan dient minimaal 60m3 per uur te bedragen bij gelijktijdig gebruik van twee brandkranen.

Secundaire bluswatervoorziening

Binnen een straal van 225 meter en binnen een afstand van 320 meter over de weg dient voor het gebouw en de woningen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een geboorde put, een brandput, een voor de brandweer te bereiken open water of een reservoir. De capaciteit van de secundaire bluswatervoorziening dient ten minste 90 m3 per uur te bedragen. Deze capaciteit moet gedurende ten minste 5 uur kunnen worden geleverd.

Brandweerzorgnorm.                                                             

Regelgeving: Wet op de Veiligheidsregio's (Dekkingsplan en Specialismespreidinsplan juli 2011 Brandweer Midden- en West Brabant).

Voor (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen wordt gekeken naar de opkomsttijd van de eerste basisbrandweereenheid. In de genoemde regelgeving worden de wettelijk vastgestelde opkomsttijden per gebouwsoort aangegeven. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dan worden door de brandweer aanvullende maatregelen geadviseerd om een gelijkwaardige veiligheid te behalen.

Op dit moment wordt door de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant een toolbox ontwikkeld die door gemeenten gebruikt kan worden om tot een acceptabel niveau van gelijkwaardige veiligheid te komen. Ten aanzien van de maatregelen valt te denken aan de toepassing van een sprinklerinstallatie.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels verbonden over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van hierop bevindende bouwwerken. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Wet ruimtelijke ordening en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

5.2 Planregels

De planregels zijn opgebouwd volgens de systematiek van de SVBP2012. Om de leesbaarheid te bevorderen is in de SVBP2012 gekozen voor een vaste volgorde in indeling van planregels. Onderhavig bestemmingsplan is hierop afgestemd en kent de volgende indeling in planregels:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen en in artikel 2 wordt de wijze van meten verwoord.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
    Dit hoofdstuk kent aan elke bestemming een artikel toe met planregels. In de bestemmmingsregel wordt aangegeven waarvoor en hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    De algemene regels bestaan in dit bestemingsplan uit een anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidings- en afwijkingsregels en overige regels.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
    In dit hoofdstuk zijn de standaardregels opgenomen aangaande overgangsrecht en de slotregel zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en gazons behorende bij woningen. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erkers, luifels en balkons.

5.3.2 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Ter plaatse van de betreffende aanduiding zijn de gronden bestemd voor een bedrijf- of beroep aan huis en een bed&breakfast. De typologie van de woningen is met een aanduiding aangegeven. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken. Het bevoegd gezag kan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een omgevingsvergunning verlenen voor diepere hoofdgebouwen, een afwijkende situering of oppervlakte voor de bouw van bijbehorende bouwwerken en voor het bouwen van een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen vanuit medisch-sociale noodzaak. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de gebruiksregels voor mantelzorg, voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en voor bed and breakfast.

5.3.3 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming welke vallen onder artikel 5.2.2 aangegeven uitzonderingen, of;
  • gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend voor afwijken van de bouwregels als bedoeld in artikel 5.3.

Op de gronden met de bestemming waterkering zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Rivierenland van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad in beginsel een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen met bepaalde afmetingen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening staan de gevallen opgesomd. Voor gebouwen van tenminste 1.000 m² dient in voorkomende gevallen een exploitatieplan te worden opgesteld. Voor onderhavig plangebied is geen exploitatieplan vereist.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Overleg met overlegpartners

Het bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg verzonden aan het Waterschap Rivierenland en de Provincie Noord-Brabant.

7.1.1 Waterschap Rivierenland

Het waterschap vraagt om de B-watergang aan de zuidrand van het plangebied in de toelichting te vermelden. Daarbij moet dan vermeld worden dat er aan weerszijden van die watergang 1 meter brede obstakelvrije zone geldt. Dit hoeft niet op de verbeelding en in de planregels te worden vertaald. Een duiding daarvan in de toelichting is afdoende. Verder meld het Waterschap dat er een watervergunning is vereist voor de uitvoering van het plan. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze toelichting.

7.1.2 Provincie Noord-Brabant

Het plan is bij de provincie aangemeld voor een digitale vooroverlegtoets. De provincie reageert alleen in het kader van de zienswijzeprocedure indien daar aanleiding toe bestaat.

7.2 Zienswijzeprocedure

P.M.