direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied: glastuinbouw Kooikamp Sleeuwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0870.02BP1060BgKooikamp-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied: glastuinbouw Kooikamp Sleeuwijk' van de gemeente Werkendam.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0870.02BP1060BgKooikamp-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan buitengebied gebonden recreatie:

vormen van recreatie die gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en/of een relatie hebben met de agrarische sector.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aardkundige waarde:

de waarde die een gebied ontleent aan het voorkomen van geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met een minimale omvang van 10 Nge.

1.8 agrarisch bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

1.9 agrarisch bouwvlak:

bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van een agrarisch bedrijf.

1.10 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf dat in opdracht werk verricht ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.11 agrarisch-technisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met dien verstande dat onder agrarisch-technische hulpbedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere land-, bos of natuurbouwkundige methoden, zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs en proefbedrijven, met dien verstande dat onder agrarische verwante bedrijven geen mestbewerkingsbedrijven worden begrepen.

1.13 akkerbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van akkerbouwgewassen in de volle grond.

1.14 ambachtelijk bedrijf:

bedrijvigheid die voor een overwegend deel bestaat uit handwerk, het vervaardigen, bewerken, installeren of herstellen van goederen, die voornamelijk ter plaatse zijn vervaardigd ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.

1.15 archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.16 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.17 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.18 architectonische waarden:

de authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, opgebouwd uit bouwvormen, welke eigen zijn aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode ofwel bouwvormen, die karakteristiek zijn voor die gebouwen in een bepaalde periode voor die streek.

1.19 bassin:

een reservoir voor de opslag van dunne mest of andere vloeibare stoffen in de vorm van een bassin.

1.20 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingspercentage:

het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd.

1.22 bed and breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt gericht op kortdurend verblijf.

1.23 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein.

1.24 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.25 beroep aan huis/bedrijf aan huis:

een beroep of bedrijf dat (in een gedeelte) van een woning of een daarbij behorend bijgebouw wordt uitgeoefend en dat is gericht op het ambachtelijk vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitzondering van detailhandel waarbij beperkte detailhandel via het internet is toegestaan, mits geen goederen van huis worden afgehaald.

1.26 bestaande (bedrijfs) bebouwing:

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bebouwing die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat al dan niet in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat indien het vrijstaat, niet voor bewoning is bestemd.

1.37 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.

1.38 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.39 dagrecreatie:

vormen van recreatie waarbij geen recreatief nachtverblijf mogelijk is.

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen en/of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 ecologische hoofdstructuur:

een samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Tot de ecologische hoofdstructuur behoren bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingszones.

1.42 ecologische verbindingszone:

een verbinding tussen bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden van de ecologische hoofdstructuur met als doel geïsoleerde leefgemeenschappen van dieren en planten met elkaar te verbinden waardoor soorten beter kunnen voortbestaan doordat zij binnen de grotere leefgebieden hun genen kunnen uitwisselen.

1.43 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.44 erfbeplanting:

afschermende beplanting binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf.

1.45 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).

1.46 extensief recreatief medegebruik:

vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, gericht op het telen van gewassen, waarvan de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen.

1.49 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.50 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.51 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.52 hervestiging van een agrarisch bedrijf:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar het andere agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.54 hoofdverblijf:

het adres dat fungeert als het centrum van iemands sociale en maatschappelijke activiteiten en dat ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving als woonadres.

1.55 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.

1.56 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- en pelsdierhouderij, alsmede een intensieve geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij. Een intensieve veehouderij is niet afhankelijk van agrarische grond als productiemiddel en is als zodanig een agrarische bedrijfstak waarbij de bedrijfsuitoefening in hoofdzaak niet functioneel aan de grond gebonden is.

1.57 kantoor:

een gebouw, of deel van een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.

1.58 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

1.59 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (met uitzondering van een stacaravan) dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, die blijkens hun inrichting bestemd zijn voor het houden van recreatief (nacht)verblijf.

1.60 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.61 kwekerij:

een bedrijf dat gericht is op het kweken van planten en siergewassen alsmede op de verkoop als ondergeschikte nevenfunctie van ter plaatse gekweekte planten en siergewassen, potgrond, compost en meststoffen.

1.62 kwetsbaar object:

kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.63 kleinschalige dagrecreatieve voorziening:

voorzieningen zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen en kanoën.

1.64 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context/karakteristiek van het landschap, bijvoorbeeld door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.

1.65 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.66 manege:

een bedrijf dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden, en/of pony's, ondersteunende horeca (kantine en foyer e.d.), verenigingsaccommodatie, en het houden van wedstrijden en of andere evenementen.

1.67 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende, door één of meer leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorg rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Hiermee wordt de doelgroep van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten beoogd.

1.68 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna.

1.69 netto glas:

de oppervlakte van kassen.

1.70 Nge:

Nederlandse grootte-eenheid: een maat voor de productie omvang van een agrarisch bedrijf, bepaald door de som van de waarden, die wordt verkregen door voor de verschillende gewassen en diersoorten het bijbehorende bruto standaard-saldo te vermenigvuldigen met het overeenstemmende aantal eenheden.

1.71 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

1.72 nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf:

vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuw (al dan niet gekoppeld) agrarisch bouwvlak dat nog niet is geprojecteerd.

1.73 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.74 omschakeling van een agrarisch bedrijf:

het geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

1.75 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.76 paardenbak:

al dan niet omheinde gronden, voorzien van bewerkte/aangepaste bodem waar training en africhting van paarden alsmede het recreatief berijden van paarden plaatsvindt.

1.77 paardenfokkerij:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden, het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm.

1.78 paardenhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het houden, africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden (waaronder begrepen pensionstalling), het geven van instructie aan derden alsmede de handel in paarden, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken van paarden.

1.79 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter'plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein dat het bouwwerk omgeeft (maaiveld).
1.80 pelsdierhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het (op)fokken en/of houden van pelsdieren ten behoeve van hun pels.

1.81 permanente bewoning:

het gebruik van een kampeermiddel, kampeerverblijf of recreatiewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die in gevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van de bewoners in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Werkendam, terwijl deze personen elders niet over een hoofdverblijf beschikken.

1.82 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.83 raamprostitutie:

een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.84 recreatiewoning:

een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor het houden van recreatief (nacht)verblijf door één of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat niet bestemd is voor permanente bewoning, niet zijnde een woonkeet, caravan of ander bouwsel op wielen zijnde.

1.85 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.86 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een erotische massagesalon of een prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar.

1.87 sleufsilo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.

1.88 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen hoger dan 1,5 meter begrepen.

1.89 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om weersinvloeden te matigen, arbeidsomstandigheden te verbeteren, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren of de kwaliteit van de producten te verbeteren, te onderscheiden in:

  • a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie zijn toegestaan zo lang de teelt dit vereist met een maximum van 6 maanden per jaar, te onderscheiden in:
    • 1. lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnels;
    • 2. hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals hagelnetten, schaduwhallen, wandelkappen.
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden per jaar op dezelfde locatie zijn toegestaan, te onderscheiden in:
    • 1. lage permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, zoals containervelden;
    • 2. hoge permanente voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 meter, zoals bakken op stellingen (met regenkappen) en teeltondersteunende kassen.
  • c. overige teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zoals stellages met en voor regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, boomteelthekken en vraatnetten.
1.90 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.91 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.92 vollegronds tuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij de productie overwegend plaatsvindt in de volle grond.

1.93 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met de omvang van tenminste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang, een daaruit te verwachten redelijk inkomen en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd.

1.94 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
  • b. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
  • c. bruto vloeroppervlakte: gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
  • d. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • e. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • f. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • g. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • h. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • i. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  • j. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  • b. relatie: indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 11.1 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • c. watergangen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • d. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden; alsmede voor:
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', een glastuinbouwbedrijf;
  • f. tuinen en erven (inclusief erfverhardingen) die behoren bij de onder a en e genoemde bedrijven uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen:
  • a. gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat buiten het bouwvlak:
    • 1. de bestaande kazematten en groepsschuilplaatsen zijn toegestaan;
  • b. de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde bouwgrens dient minimaal 5 meter te bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 5 meter bedraagt;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen:
  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen;
  • c. bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • d. de oppervlakte van kassen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 7 ha netto glas.
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen:
  • a. andere permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 meter (indien en voor zover sprake is van een bouwwerk);
  • b. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter(indien en voor zover sprake is van een bouwwerk), met dien verstande dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap - kommen' en 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW';
  • c. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter (indien en voor zover sprake is van een bouwwerk).
  • d. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter (indien en voorzover sprake is van een bouwwerk).
3.2.4 Bedrijfswoning:
  • a. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal bedrijfswoningen is aangegeven;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijgebouwen, mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bedrijfswoning dient te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°.
3.2.5 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
  • b. bijgebouwen dienen ten minste 2 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
    bouwwerken geen gebouw zijnde maximale   bouwhoogte  
    verlichtings- en vlaggenmasten   8 meter  
    erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn   1 meter  
    erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn   2 meter  
    mestsilo's   6 meter  
    veevoedersilo's   12 meter  
    sleufsilo's   3 meter  
    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   6 meter  
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag buiten het bouwvlak niet meer dan 1 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. bouwwerken voor mestopslag, voeropslag, sleuf- en andere silo's, water- en andere bassins en andere aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan.
    • 2. paardenbakken niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 om hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toe te staan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap-kommen' en 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', mits:

  • a. de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 meter bedraagt en van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
  • b. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen aansluitend aan het agrarisch bouwvlak worden gesitueerd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap - kommen', de biotoop voor weidevogels niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.3.2 Vergroting inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het bepaalde in lid 3.2.4 onder b voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning tot maximaal 900 m³, mits:

  • a. er sprake is van een vrijstaande woning;
  • b. de oppervlakte van het bouwperceel meer dan 500 m² bedraagt;
  • c. de vergroting vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is, mede ook in relatie tot de omgeving waarin de woning gesitueerd is;
  • d. de vergroting van de inhoud leidt tot een verhoging van de beeldkwaliteit, zowel van de woning zelf als van de omgeving waarin de woning gesitueerd is, mede ook in relatie tot het landschap waarin de woning gelegen is.
3.3.3 Hogere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 om een hogere bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
  • b. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder b genoemde voorwaarde;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuu rhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11 , niet onevenredig worden aangetast.
3.3.4 Hogere bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 onder a om binnen het bouwvlak overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte toe te staan, mits:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter bedraagt;
  • b. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in Artikel 11 , niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.3.5 Woonunits voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 om woonunits voor de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, toe te staan, mits:

  • a. tevens de in lid 3.5.8 bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend;
  • b. de woonunits binnen het bouwvlak worden geplaatst;
  • c. de bouwhoogte van de woonunits niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • d. er per bouwvlak niet meer dan 5 woonunits worden geplaatst;
  • e. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • f. er wordt voldaan aan de eisen op het gebied van brandveiligheid;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - erfgoed NHW', de kernkwaliteiten van het erfgoed, zoals genoemd in Artikel 11 , niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11 , niet onevenredig worden aangetast;
  • i. de ontwikkeling (het plaatsen van de woonunits) gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, buiten het bouwvlak, is niet toegestaan;
  • b. detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale brutovloeroppervlakte van 50 m², mits deze detailhandel plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • c. permanente bewoning van vakantieappartementen is niet toegestaan;
  • d. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van bed and breakfast, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de eventueel noodzakelijke verbouwingen binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
  • c. maximaal 100 m² voor bed and breakfast wordt gebruikt;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. het maximum aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 6 bedraagt;
  • f. het aantal logiesverblijven maximaal 5 bedraagt;
  • g. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.2 Vakantieappartementen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van vakantieappartementen, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de eventueel noodzakelijke verbouwingen binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
  • c. per bedrijf niet meer dan 3 vakantieappartementen worden gerealiseerd;
  • d. de oppervlakte van een vakantieappartement niet meer dan 50 m² bedraagt;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt.
3.5.3 Dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen, zoals verkoop van dranken, etenswaren en streekeigen producten en het bieden van zitgelegenheid en rondleidingen, mits:

  • a. er geen sprake is van een inrichting waarvoor op grond van de Drank- en horecawet een vergunning is vereist;
  • b. de oppervlakte die voor dagrecreatieve voorzieningen wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. er ten behoeve van de activiteiten geen ingrijpende bouwkundige voorzieningen worden getroffen;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.4 Beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis in de bedrijfswoning of bijgebouwen behorend bij de bedrijfswoning, mits:

  • a. de woonfunctie van de bedrijfswoning in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de omvang van het beroep of bedrijf aan huis niet meer bedraagt dan 45 m².
  • c. het beroep of bedrijf in de bedrijfswoning of bijgebouw bij de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • d. het beroep of bedrijf voorkomt in de milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlageof, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  • e. het beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;
  • f. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd:
    • 1. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, dat in direct verband staat met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.
    • 2. beperkte detailhandel via het internet, mits geen goederen van huis worden afgehaald.
  • g. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.5 Zorgboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van kleinschalige zorgactiviteiten ten behoeve van de dagopvang van zorgvragers, mits:

  • a. deze activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de oppervlakte die voor de zorgactiviteiten wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 250 m²;
  • c. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • d. bij beëindiging van de agrarische functie is het uitoefenen van de zorgactiviteiten niet meer toegestaan;
  • e. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.6 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van kleinschalig kamperen, mits:

  • a. de kampeermiddelen worden gesitueerd binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 meter uit het bouwvlak, met dien verstande dat de kampeermiddelen niet buiten het bouwvlak mogen worden gesitueerd aan de aan de weg gelegen zijde van het bouwvlak;
  • b. het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt;
  • c. het kampeerterrein uitsluitend in de periode 15 maart tot en met 31 oktober is toegestaan;
  • d. ondersteunende voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein, zoals sanitaire voorzieningen, in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd;
  • e. het kampeerterrein op een zorgvuldige wijze wordt ingepast in het landschap;
  • f. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • g. het kampeerterrein niet grenst aan een ander kampeerterrein waarvoor toestemming is verleend;
  • h. voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor niet-agrarische nevenactiviteiten zoals opgenomen in lid 3.5.7.
3.5.7 Algemene voorwaarden nevenactiviteiten

Voor het toestaan van nevenactiviteiten gelden de volgende algemene voorwaarden:

  • a. per agrarisch bedrijf mag maximaal 500 m² van de bebouwing gebruikt worden voor niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • b. het agrarisch bedrijf blijft de hoofdfunctie;
  • c. op eigen terrein wordt binnen het bouwvlak voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • d. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. de activiteit levert geen belemmering op voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.5.8 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers, mits:

  • a. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt in een bedrijfsgebouw of een deel van de bedrijfswoning, dat gesitueerd is binnen een bouwvlak;
  • b. deze omgevingsvergunning wordt voor maximaal 5 jaar verleend;
  • c. de tijdelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • d. de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen advies heeft uitgebracht omtrent de onder c genoemde voorwaarde;
  • e. de huisvesting uitsluitend medewerkers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • f. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
  • g. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • h. op eigen terrein binnen het bouwvlak in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • i. het gebruik geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • j. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod:

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 1 genoemde vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

a. die plaatsvinden binnen het agrarisch bouwvlak;

b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;

c. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

3.6.3 Toetsingscriteria:

De in 3.6.1genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema 'Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Agrarisch' in Bijlage 1 genoemde criteria.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroting/vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen ten behoeve van vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vergroting en/of vormverandering dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de op te nemen aanduiding 'bouwvlak';
  • b. er is geen sprake van nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf tenzij het een reeds in het gebied gevestigd glastuinbouwbedrijf betreft;
  • c. de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf mag, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden niet laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • d. in het wijzigingsplan wordt een maximale omvang opgenomen, waarbij geldt dat deze omvang nooit groter mag zijn dan 7 ha;
  • e. indien er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1 lid 1.72 van de Verordening ruimte 2014 dan dient er voldaan te worden aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals is opgenomen in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014.
  • f. het wijzigingsplan voldoet aan de eisen ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014;
  • g. het wijzigingsplan levert een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • h. het mag niet tot onaanvaardbare lichthinder leiden bij nabijgelegen woningen;
  • i. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming.
3.7.2 Burgerwoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in Wonen ten behoeve van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt;
  • c. de bestaande situering van de woning niet wordt gewijzigd;
  • d. overtollige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, zodat de gezamenlijke maximale oppervlakte van 70 m² aan bijgebouwen per woning niet wordt overschreden, met dien verstande dat indien sprake is van een bouwperceel met een de oppervlakte van meer dan 700 m² de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m²;
  • e. het bouwvlak wordt aangepast, zodat het hoofdgebouw van de woning binnen het bouwvlak komt te liggen, waarbij de maximale omvang van het bouwvlak 20x20 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat als het hoofdgebouw niet binnen deze omvang past, de omvang van het hoofdgebouw mag worden aangehouden voor het bouwvlak en indien de afstand van het hoofdgebouw kleiner is dan 2 meter tot de zijdelingse perceelsgrenzen, die kleinere afstand mag worden aangehouden;
  • f. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • h. er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.7.3 Agrarisch technisch hulpbedrijf en agrarisch verwant bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in Bedrijf ten behoeve van de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf, mits:

  • a. het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf is beëindigd en agrarisch hergebruik van het perceel redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • b. dit niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 1,5 hectare en het bouwvlak verwijderd wordt; indien het agrarisch bouwvlak een grotere omvang heeft dan kan het meerdere de bestemming Agrarisch behouden, mits voor dit deel eveneens het bouwvlak verwijderd wordt;
  • c. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto-ruimtebeslag bevorderd;
  • d. er sprake is van een bebouwingspercentage en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling, met dien verstande dat de oppervlakte van de bebouwing nooit meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  • e. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • f. op eigen terrein in voldoende parkeervoorzieningen wordt voorzien en laden en lossen op eigen terrein geschiedt;
  • g. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde artikelen/producten tot een maximale brutovloeroppervlakte van 50 m²;
  • h. er geen sprake is van een belemmering voor de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
  • i. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • j. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, zoals genoemd in Artikel 11 , niet onevenredig worden aangetast;
  • l. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.7.4 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch te wijzigen in Natuur ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijfsgebouwen en verhardingen, mits:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', de kernkwaliteiten van het nationaal landschap, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast;
  • b. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in Artikel 11, niet onevenredig worden aangetast.
3.7.5 Water

Burgemeester en wethouders kunnen de gronden gedeeltelijk wijzigen in de bestemming Water mits:

  • a. deze bestemmingswijziging noodzakelijk is voor de aanleg van één of meer bergingsvijvers.
  • b. de totale oppervlak van de bergingsvijver(s) niet meer bedraagt dan 2 ha;
  • c. de bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de realisatie van de retentievijvers in overeenstemming is met het wateradvies van het waterschap;
  • e. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in Artikel 11 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  • c. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  • d. agrarisch natuurbeheer, uitsluitend voorzover de natuur- en landschapswaarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. daarbij behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod:

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema onder lid 4.3.2 opgenomen vergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

4.3.2 Schema omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
Bodem en water  
1   Het verlagen, vergraven, verhogen of egaliseren van de bodem, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet of provinciale ontgrondingenverordening   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
2   Het graven, dan wel verdiepen, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en andere waterpartijen   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
3   Het dempen van waterlopen, sloten en greppels of andere waterpartijen   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding.  
Beplanting en grondgebruik  
4   Het beplanten van gronden met bomen en ander houtgewas   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden
- er mag uitsluitend inheems en streekeigen plantmateriaal worden gebruikt.  
5   Het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  
Infrastructuur en voorzieningen  
6   Het aanleggen van oppervlakteverhardingen waaronder kavelpaden, wegen en (fiets)paden, met een oppervlakte van meer dan 20 m²   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;
- geen verstoring van de waterhuishouding;  
7   Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.   - behoud en herstel van aanwezige en potentiële landschappelijke en natuurwaarden;  

Het criterium 'behoud' of 'geen verstoring van' dient te worden gelezen als 'geen onevenredige aantasting van'.

4.3.3 Uitzonderingen op het verbod:

Het in 4.3.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;

4.3.4 Toetsingscriteria:

De in 4.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden, en;
  • b. als wordt voldaan aan de in het schema in lid 4.3.2 genoemde criteria.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. watergangen, oevers en taluds;
  • c. waterberging;
  • d. scheepvaart;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurlijke waarden; alsmede voor:
  • g. daarbij behorende voorzieningen zoals sluizen, kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, aanlegsteigers, meerpalen en andere voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Artikel 6 Leiding - Riool

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming Leiding - Riool voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor Leiding - Riool mede bestemde gronden.

6.2.2 Uitzonderingen

Het onder 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de rioolpersleiding met een maximale bouwhoogte van 4 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een

omgevingsvergunning afwijken het verbod in 6.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor Leiding - Riool aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken

en/of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  • b. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
6.4.3 Toetsingscriteria

De in 6.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachting (diepteligging 0-0,5 m -Mv), middelhoge archeologische verwachting (diepteligging 0-0,5 m -Mv), onbekende archeologische verwachting, archeologische vindplaatsen en de archeologische resten van verdronken nederzettingen, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

7.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' mede bestemde gronden.

7.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek, of;
  • b. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen, of;
  • d. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
  • e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 7.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
7.3.2 Archeologisch rapport

Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

7.3.3 Advies

Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in lid 7.3.1, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;
  • c. het scheuren van grasland;
  • d. het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • g. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • i. het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. het werken of werkzaamheden betreft waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld, of;
  • b. de werken of werkzaamheden een oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • c. de werken en of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • d. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan, of;
  • e. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, of
  • f. de werken en werkzaamheden het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • g. het gronden betreft waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
7.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
7.4.4 Advies

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 7.4.3, onder c, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden op de voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag, een aanwezig bouwwerk te slopen, indien de oppervlakte van het bouwwerk meer bedraagt dan 100 m² en de diepte meer bedraagt dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan in elk geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerkzaamheden vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, dat in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning
  • d. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

7.6.2 Advies

Alvorens de in lid 7.6.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, vraagt het bevoegd gezag advies aan de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Werkendam.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 9.2 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1,20 meter bedraagt;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden van de aangrenzende gronden, en/of;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, en/of;
  • c. in verband met de verkeersveiligheid.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Tot gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • c. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden als start- en landingsbaan voor spuitvliegtuigjes;
  • d. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  • e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • f. het gebruik en/of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik en/of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Landschapstypen
11.1.1 Landschapstypen en kernkwaliteiten
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'zeekleilandschap-jonge getijdenpolders' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype jonge getijdenpolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, vlak en grootschalig karakter, lijnvormige structuren, kades en dijken en bijbehorende taluds;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap-kommen' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype kommen, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, doorschemerend (micro)reliëf en leefgebied van weidevogels (o.a. grasland);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap-overslaggronden zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het rivierenlandschap, subtype overslaggronden, met de volgende kernkwaliteiten: groen en besloten karakter, hoge ligging en doorschemerend (micro)reliëf;
11.1.2 Regels

Voor de in lid 11.1.1 genoemde gronden gelden specifieke regels.

Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

11.2 Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie
11.2.1 Nationaal Landschap en kernkwaliteiten

Ter plaatse van de aanduiding 'waarde cultuurhistorie - nationaal landschap NHW', zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie, met de volgende kernkwaliteiten: de samenhang van forten, dijken, kaden, en inundatiekommen, het groene en overwegend rustige karakter en de openheid, met dien verstande dat de kernkwaliteit openheid niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'rivierenlandschap-overslaggronden'.

11.2.2 Regels

Voor de in lid 11.2.1 genoemde gronden gelden specifieke regels.

Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maten en percentages, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de voorgeschreven maten en percentages;
  • b. ten aanzien van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen worden overschreden met ten hoogste 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. voor het bouwen van werken van beeldende kunst tot een bouwhoogte van 15 meter;
  • d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, zoals gasontvang- en reduceerstations en trafo's, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m² bedraagt en de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter, respectievelijk 4,5 meter.
  • e. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand dan 5 meter tot de naar de weg gekeerde bouwgrens of bestemmingsgrens, mits:
    • 1. de verkeersveiligheid hierdoor niet wordt aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • f. het bouwen van gebouwen op een kleinere afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen dan de voorgeschreven afstand, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. dit vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • g. het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw behorend bij een woning of bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte (mantelzorg), mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels inzake bijgebouwen bij woningen of bedrijfswoningen wordt ingepast, met dien verstande dat de maximale oppervlakte die voor mantelzorg mag worden gebruikt niet meer dan 60 m² mag bedragen;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. een en ander met dien verstande dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  • e. Het bepaalde onder a t/m d is niet van toepassing voorzover uit de Richtlijnen 97/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaande gebruik.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied: glastuinbouw Kooikamp Sleeuwijk.