Plan: | Veen, Groeneweg 1, uitbreiding koopcentrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0738.BP6024-GV01 |
In de gemeente Aalburg waar de Nieuwstraat en de Groeneweg elkaar ontmoeten, bestaat de behoefte aan uitbreiding van het bestaande koopcentrum 'Duijzer'. Een actueel bestemmingsplan moet hierin voorzien. De huidige beheersverordening voldoet niet.
Voorliggend bestemmingsplan geldt voor zowel de uitbreiding als het reeds bestaande koopcentrum. In het bestemmingsplan worden de actuele gebruiks- en bouwmogelijkheden voor het plangebied vastgesteld. Daarmee schept het bestemmingsplan een ruimtelijk kader voor de gewenste ontwikkelingen binnen het plangebied en wordt recht gedaan aan de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
Het plangebied ligt in de gemeente Aalburg aan de zuidgrens van de kern Veen op de kruising van de Groeneweg en de Nieuwstraat. Het grondoppervlak van het plangebied bedraagt circa 0,7 hectare. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied aangeduid.
Figuur 1: Luchtfoto met daarop de locatie aangeduid (bron: GoogleMaps)
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Nieuwstraat en aan de westzijde door de Groeneweg en de Schmitzstraat. De oostelijke plangrens wordt gevormd door een watergang en de daarachter gelegen woningbouwontwikkeling Nieuwstraat. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een autoschadeherstelbedrijf, waar de plangrens eveneens wordt gevormd door een watergang. Op figuur 2 is de begrenzing van het plangebied aangeduid.
Figuur 2: Luchtfoto met daarop het begrensde plangebied weergegeven (bron: BingMaps)
Ter plaatse van het plangebied geldt sinds januari 2016 de beheersverordening 'Beheersverordening Veen', waarmee voor het plangebied het voorheen geldende bestemmingsplan 'Veen' van overeenkomstige toepassing is verklaard. Het instrument beheersverordening laat echter geen ruimtelijke ontwikkelingen toe in de planperiode. De uitbreiding van het koopcentrum is dan ook niet mogelijk binnen de vigerende beheersverordening.
Figuur 3: Besluitvlak 'bsp Veen' van 'Beheersverordening Veen' met daarop het plangebied aangeduid
Op grond van de beheersverordening en achterliggend bestemmingsplan 'Veen' kent het plangebied de bestemming 'Gemengd gebied B'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder andere detailhandel en horeca. In de bijbehorende beschrijving in hoofdlijnen zijn aanvullende voorwaarden gesteld aan de nieuwvestigingsmogelijkheden van de verschillende functies. Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en met een maximum goothoogte van 9 meter.
Naast de beheersverordening geldt binnen het plangebied tevens het op 25 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen'. Op basis daarvan geldt aan de noordzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterlopen' en gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - explosieven', 'overige zone - algemene beleidsregels' en 'overige zone - specifieke vorm van waarde - welstand bkp3'.
Na de inleiding, zoals die is weergegeven in hoofdstuk 1, volgt een beschrijving van het plangebied in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het vigerende rijks-. provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de uitvoeringsaspecten opgenomen. De juridische planopzet en de wijze van bestemmen worden besproken in hoofdstuk 5. Als laatste komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod in hoofdstuk 6.
De kern Veen ligt aan de Afgedamde Maas en wordt omringd door een grootschalig polderlandschap. (Dijk)linten liggen als schillen om Veen. Hiertussen spant zich de verkaveling op. Op de wat drogere gronden heeft Veen zich uitgebreid en verdicht tussen en buiten de linten. Boerenerven liggen langs de dijklinten.
De locatie is in figuur 4 weergegeven op de historische kaart van het gebied. Opvallend is de smalle opstrekkende verkaveling, opgespannen tussen de Groeneweg (voorheen Groene steeg) en Rivelstraat. De twee genoemde wegen vervolgen boogvormig, min of meer parallel hun weg. Tussen de wegen staat de verkaveling steeds haaks op de ontsluiting en op de opstrekkende verkaveling van het gebied ten westen van de Groeneweg. Hier verloopt de verkaveling overwegend in noord-zuidrichting. De gronden ter plaatse van het plangebied waren anno 1900 voornamelijk in gebruik als akkerland in tegenstelling tot de graslanden in de westelijk gelegen polder.
In de huidige situatie is de richting van de verkaveling deels nog herkenbaar. Door ruilverkaveling zijn de gronden grootschaliger en soms blokvormig verkaveld.
Figuur 4: Historische kaart circa 1900
Koopcentrum Duijzer ligt aan de zuidelijke rand van de kern Veen op de grens tussen een woonwerkgebied en het omliggend agrarisch gebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven alsmede de woningbouwlocatie Nieuwstraat en het sportpark Achilles Veen. De provinciale weg N267 verbindt Veen met het westelijk gelegen Giessen en Wijk en Aalburg ten zuiden. De Groeneweg takt hierop aan en is de gebiedsontsluitingsweg vanuit zuidelijke richting. Het koopcentrum heeft twee in- en uitritten, één aan de Groeneweg en één aan de Schmitzstraat. Bezoekers van het koopcentrum zijn zowel inwoners uit Veen (verkeer via Schmitzstraat en Nieuwstraat) als bezoekers van buiten de kern (verkeer via Groeneweg, Rivelstraat en Nieuwstraat). Het koopcentrum is daarmee goed ontsloten met uitvalswegen in diverse richtingen en is gunstig gelegen aan de rand van de kern, die daarmee wordt ontlast.
Het plangebied ligt op de grens van de kern Veen en het omliggend agrarisch gebied. In de nabijheid van het plangebied is een veelheid aan functies aanwezig. Ten noorden en ten oosten van het plangebied liggen woningen. Ten zuiden bevindt zich bedrijfsbebouwing in de vorm van een schadeherstelgarage en een groothandel in bloemen en planten. Verderop begint het overwegend agrarisch buitengebied. Tot slot bevindt zich ten westen van het koopcentrum een multifunctionele accommodatie, waar zich onder meer een dorpshuis en sportvelden bevinden. Het koopcentrum en de daarin gevestigde detailhandel en horeca past dan ook goed binnen dit goed ontsloten gemengd gebied. Veen heeft een dorpse ruimtelijke identiteit. In het omliggende gebied en het dorp is buiten het bestaande koopcentrum slechts in beperkte mate detailhandel aanwezig.
Koopcentrum Duijzer omvat de enige supermarkt in het dorp Veen en diverse winkels, waaronder een keurslager, een bakker en een juwelier. De afgelopen jaren heeft het koopcentrum zich ontwikkeld van een monofunctionele supermarkt tot een multifunctionele voorziening. Verschillende detailhandelsvestigingen konden het hoofd niet langer boven water houden als zelfstandige voorziening in het centrumgebied. In het koopcentrum kunnen ze een kleinere ruimte huren. Op deze manier levert Koopcentrum Duijzer al jarenlang een substantiële bijdrage aan het behoud van het voorzieningenniveau in het dorp. In het koopcentrum is op dit moment, naast de supermarkt, een bloemenwinkel, een drogisterij, een horecavoorziening en een winkel in speelgoed en huishoudelijke artikelen gevestigd. Verschillende functies zijn op dit moment te krap gesitueerd. Er is duidelijk behoefte aan uitbreiding van het winkeloppervlakte.
De bestaande bebouwing beslaat circa 1.900 m2. Daarnaast is het bijbehorend terrein in gebruik als opslag- en parkeerterrein. Het parkeerterrein is omzoomd door een circa 2 meter hoge taxushaag.
Met de uitbreiding van het koopcentrum wordt de noodzakelijke ruimte geboden voor de vestiging van nieuwe detailhandelsfuncties en uitbreiding van reeds aanwezige detailhandel, waaronder de supermarkt. De uitbreiding van het koopcentrum omvat circa 950 m2 bvo detailhandel ten opzichte van de huidige bestaande bebouwing. De bestaande bouwvlakken zijn namelijk niet volledig ingevuld. Daarnaast voorziet het plan in de toevoeging van 95 m2 bvo horeca. Het terrein omvat tevens parkeerterrein dat voorziet in de parkeerbehoefte van de daar aanwezige functies.
Het perceel wordt naar het oosten uitgebreid om te voorzien in de bestaande en met de uitbreiding toegenomen parkeerbehoefte. Het plangebied wordt deels begrensd door een watergang, die grotendeels buiten het plangebied ligt.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SvIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld de EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland, oftewel NNN).
Betekenis voor het bestemmingsplan
De in de SvIR opgenomen nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit project. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral de gemeente.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De ladder bevat drie treden waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd. Om dit mogelijk te maken is het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd en wel de artikelen 1.1.1 en 3.1.6.
De ladder van duurzame verstedelijking houdt het volgende in:
Voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking hebben de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling' een centrale betekenis. In artikel 1.1.1 Bro is bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is als volgt omschreven: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Betekenis voor het bestemmingsplan
Gezien de definitie uit het Bro voorziet voorliggend bestemmingsplan in een stedelijke ontwikkeling, aangezien de bestaande detailhandel wordt uitgebreid. Daarnaast vindt de uitbreiding deels plaats op bestaand parkeerterrein behorend tot het koopcentrum en deels op grond die planologisch bestemd is voor woningbouw. Er vindt daarmee geen ruimtebeslag plaats buiten het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen en detailhandel. Bovendien is het plangebied in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant aangewezen als bestaand stedelijk gebied, zie hiervoor paragraaf 3.2.2. Vandaar dat de eerste twee treden van toepassing zijn op de hier voorgenomen ontwikkeling, de uitbreiding van het bestaande koopcentrum.
Trede 1: Is er een actuele regionale behoefte aan een uitbreiding van de bestaande detailhandel in het koopcentrum van circa 950 m2 bvo detailhandel en 95 m2 bvo horeca?
De uitbreiding van de detailhandel binnen het bestaande koopcentrum in Veen is zowel kwantitatief als kwalitatief goed te motiveren. De mogelijkheden voor uitbreiding van het koopcentrum zijn geanalyseerd aan de hand van de actuele behoefte en een kwalitatieve toets, mede aan de hand van het vigerend detailhandelsbeleid. Aangezien detailhandel het overgrote deel van het planvolume voor zijn rekening neemt, ligt het accent van de analyse hierop.
De initiatiefnemer heeft mede naar aanleiding van verzoeken van haar gebruikers geconcludeerd dat er behoefte is aan uitbreiding van het koopcentrum. De detailhandel binnen het koopcentrum richt op supermarkten en speciaalzaken en heeft een (boven)lokale functie. In zowel de Regionale uitvoeringsagenda detailhandel West-Brabant als de achterliggende Detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena is al rekening gehouden met uitbreiding van het koopcentrum van een vergelijkbaar vloeroppervlak.
Het koopcentrum is de enige logische vestigingsplaats voor extra detailhandel voor de kern Veen. Het initiatief sluit aan bij de wens van de gemeente Aalburg om de bestaande detailhandelsstructuur vast te houden en verder te versterken. De uitbreiding van het koopcentrum vervult die wens omdat diverse winkels als zelfstandige vestiging in Veen geen bestaansrecht meer hadden en het voorzieningenniveau in de kern daardoor dreigde te worden uitgehold. Het biedt tevens de unieke mogelijkheid een koopcentrum te realiseren dat past bij de moderne maatstaven, voorzien van ruimte parkeermogelijkheden. Aan de rand van de kern Veen zijn de mogelijkheden voor het realiseren van een dergelijk koopcentrum beperkt zonder nieuw ruimtebeslag te plegen. Kiezen voor een andere locatie zou leiden tot het realiseren van nieuwe bebouwing. Een verdere versterking van het koopcentrum verbetert het toekomstperspectief van de aanwezige voorzieningenstructuur in Veen. Behoud van deze structuur in de toekomst betekent tevens een versterking van de werkgelegenheid en het vestigingsklimaat in het dorp.
Trede 2: Is (een deel van) de behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied binnen de regio, door de transformatie of herstructurering hiervan?
De beoogde locatie van de uitbreiding betreft terrein dat nu in gebruik is als parkeerterrein en daarnaast planologisch bestemd is als woongebied. Daarmee wordt de behoefte opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Een koopcentrum van een moderne maatvoering is niet inpasbaar in bestaand vastgoed binnen de kern van Veen. Daarnaast is de vestiging van het koopcentrum binnen de kern, gezien de hiermee gemoeide verkeersstromen per definitie minder wenselijk. Door te kiezen voor uitbreiding van een bestaand pand, in plaats van een complete bedrijfsverplaatsing, wordt het ontstaan van leegstand op deze locatie voorkomen en wordt het areaal extra bebouwing beperkt.
Conclusie
De uitbreiding van de bestaande detailhandel in het koopcentrum voorziet in een actuele behoefte. De behoefte is niet op te vangen in bestaand vastgoed, dat zich bovendien ook niet leent voor deze functie. De conclusie is dan ook dat de uitbreiding van het bestaande koopcentrum voldoet aan de vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (hierna: SVRO) in werking getreden en is een actualisatie van de visie, die in 2010 is vastgesteld. In de SVRO geeft de provincie Noord-Brabant aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Noord-Brabant. De structuurvisie bestaat uit twee delen en een uitwerking. Daarnaast zijn voor specifieke onderwerpen deelstructuurvisies opgesteld.
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid en de provincie heeft daarin haar belangen bepaald en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie staat voor een aantal grote maatschappelijke vraagstukken dat leidt tot ruimtelijke opgaven. Het gaat dan om de ruimtelijke opgaven die voorkomen uit bijvoorbeeld de veranderingen in het klimaat, de toenemende concurrentie tussen economische regio's, de groeiende mobiliteit en de afnemende bevolkingsgroei. Deze opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes, die zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen, hanteert de provincie twee leidende principes. Het gaat hier ten eerste om ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid en ten tweede om vestigings- en leefklimaat en gezondheid. De provincie heeft hierbij als sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit'. Samen met andere overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties geeft de provincie vorm aan de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, waarbij subsidiariteit en vertrouwen bepalend is.
In Deel B zijn vier ruimtelijke structuren beschreven en voor iedere structuur heeft de provincie haar ambities en beleid geformuleerd. Het gaat hierbij om de groenblauwe structuur, het landelijke gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Op de structurenkaart behorend bij de SVRO is te zien dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de volgende structuren: gemengd landelijk gebied, zoekgebied verstedelijking en kernen in het landelijk gebied.
Figuur 5: Uitsnede structurenkaart SVRO met plangebied indicatief aangeduid
Het gemengd landelijk gebied is het landelijk gebied waar een menging van functies aanwezig is. De mate van menging varieert van gemengde plattelandseconomie tot primair agrarisch gebied. Het plangebied, zeker gezien de ligging op de grens met de bebouwingskern, kenmerkt zich als gemengde plattelandseconomie, waar met name ruimte is voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. De uitbreiding van het bestaande koopcentrum past dan ook in het algemeen beleidsuitgangspunt multifunctioneel gebruik toe te staan.
De situering van het plangebied binnen de structuur 'zoekgebied verstedelijking' sluit hier op aan. Binnen dit zoekgebied moet de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen) worden opgevangen. De provincie Noord-Brabant heeft zoekgebieden voor verstedelijking aangewezen voor ontwikkelingen, waarbij aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking gekozen wordt voor uitbreiding van de verstedelijkingsruimte. De aanwijzing van deze zoekgebieden is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten en in overleg met waterschappen en gemeenten. Provincie en gemeenten voeren regionaal overleg om goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen, waaronder voorzieningen, te bevorderen. In het regionaal ruimtelijk overleg zet de provincie in op het bereiken van verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur. In regionaal verband wordt onder meer de Regionale Agenda Werken opgesteld, waarin de ontwikkeling van de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar detailhandelsvoorzieningen wordt afgestemd. De uitbreiding van het bestaande koopcentrum past binnen de structuur 'zoekgebied verstedelijking', aangezien hier de lokale verstedelijkingsbehoefte aan detailhandel- en horecavoorzieningen binnen Veen wordt opgevangen en dit getuigt dan ook van zorgvuldig ruimtegebruik.
In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Voor voorzieningen zoals het koopcentrum wordt het uitgangspunt gehanteerd dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie in de omgeving passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied. De uitbreiding van het bestaande koopcentrum past binnen de structuur 'kernen in het landelijk gebied', aangezien het een detailhandelsvoorziening betreft die een belangrijke, lokale functie heeft en een lokaal verzorgingsgebied kent.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening Ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. De wijzigingen ten opzichte van de eerdere versie zijn van ondergeschikte en veelal technische aard. De verordening stelt eisen aan door Noord-Brabantse gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. De onderwerpen waar de Verordening Ruimte 2014 regulerend optreedt, komen voort uit de provinciale structuurvisie. In artikel 2 Verordening Ruimte 2014 is bepaald dat de verordening van toepassing is op bestemmingsplannen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Vanuit de Verordening Ruimte 2014 zijn de regels met betrekking tot zowel de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als het bestaand stedelijk gebied van belang. Voor het plangebied zijn in de Verordening Ruimte 2014 tevens regels gesteld ten aanzien van veehouderijen en mestbewerking. Aangezien voorliggend bestemmingsplan dergelijke functies niet toestaat, verdienen desbetreffende regels geen nadere toelichting.
Bestaand stedelijk gebied, kern in het landelijk gebied
In artikel 4 Verordening Ruimte 2014 is de voorwaarde gesteld dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In onderstaande figuur is zichtbaar dat het volledige plangebied van voorliggend bestemmingsplan - dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling - is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In artikel 4 worden aanvullende voorwaarden gesteld aan de ontwikkeling van specifieke functies, waaronder detailhandel. In artikel 4, lid 8, Verordening Ruimte 2014 worden voorwaarden gesteld voor enerzijds bovenregionale detailhandelslocaties en anderzijds een algemene voorwaarde. Het koopcentrum is, ook na uitbreiding, geen bovenregionale detailhandelslocatie, zoals gedefinieerd in de Verordening Ruimte 2014. Wel moet worden voldaan aan de algemene voorwaarde dat de toelichting op het bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een detailhandelslocatie een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen. In paragraaf 3.2.4 Regionale uitvoeringsagenda detailhandel West-Brabant worden deze afspraken nader besproken.
Figuur 6: Uitsnede kaart Verordening Ruimte met plangebied indicatief aangeduid
Bevordering ruimtelijke kwaliteit
In artikel 3 Verordening Ruimte 2014 zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Zo dient de toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de naaste omgeving. Daarnaast dient toepassing te worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In artikel 3, tweede lid, Verordening Ruimte 2014 is het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toegelicht.
Aangezien hier sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied geldt hiervoor enkel een tweetal onderdelen van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Allereerst moet worden aangetoond dat de uitbreiding van het ruimtebeslag noodzakelijk is aangezien de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te laten plaatsvinden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een bestaand koopcentrum mogelijk. Het plangebied is goed ontsloten en heeft een gunstige ligging aan de rand van de dorpskern. Er zijn geen gelijkwaardige locaties beschikbaar waar vestiging van het koopcentrum ook juridisch-planologisch is toegestaan. Bovendien is verplaatsing van het koopcentrum aanzienlijk kostbaarder dan uitbreiding op de bestaande locatie. Met andere woorden kan uitbreiding van het bestaande ruimtebeslag alleen ter plaatste doorgang vinden, gezien de beperkingen en onmogelijkheden dit op andere locaties te laten plaatsvinden.
Ten tweede dient toepassing te zijn gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, oftewel de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit bestemmingsplan reeds aan bod gekomen.
Daarnaast zijn in artikel 3, derde lid, Verordening Ruimte 2014 vereisten opgenomen voor de in bestemmingsplannen opgenomen verantwoording ten aanzien van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze vereisten zijn als volgt:
Een uitvoerige verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt met betrekking tot de aanwezige waarden, milieuaspecten en de verkeersafwikkeling en -aansluiting wordt gegeven in Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten.
In de Detailhandelsvisie West-Brabant 2014-2020 wordt de visie van de Regio West-Brabant op de detailhandelsontwikkelingen in de regio uiteengezet. Op basis van een inventarisatie van de huidige situatie en een analyse van relevante ontwikkeling is de na te streven detailhandelsstructuur in beeld gebracht. Daarbij is tevens ingegaan op de wijze waarop de regio vorm wil geven aan de regionale afstemming omtrent detailhandelsontwikkelingen.
Uit de analyse komt naar voren dat in veel gemeenten het detailhandelsbeleid al hoog op de agenda staat, maar dat er de komende jaren meer aandacht nodig is om ook op termijn een kwalitatief goede en duurzame detailhandelsstructuur te behouden in de regio. Vandaar dat regionale afstemming van nieuwe ontwikkelingen nodig blijft en verder wordt geïntensiveerd.
De centrale doelstelling van het regionaal detailhandelsbeleid is als volgt: "Het bijdragen aan het tot stand brengen van een evenwichtig en duurzaam detailhandelsapparaat in West-Brabant, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige marktverhoudingen en ontwikkelingen, en gestreefd wordt naar een maatschappelijk verantwoorde, samenhangende en op elk niveau van de voorzieningenhiërarchie gezonde winkelstructuur." Dit beleidsdoel is vertaald naar de volgende beleidslijnen van het nieuwe regionale beleid:
In de detailhandelsvisie geldt het uitgangspunt dat de uitvoering van het beleid een primaire verantwoordelijkheid is van de individuele gemeenten, maar dat de Regio West-Brabant hierbij een belangrijke ondersteunende rol heeft. Ten tweede krijgt de regionale toetsing van nieuwe detailhandelsinitiatieven meer aandacht in de uitvoering van het beleid. De toetsing van grotere detailhandelsontwikkelingen en de monitoring hiervan krijgen meer prioriteit. Vandaar dat in de detailhandelsvisie wordt voorgesteld een Regionaal Expert Team Detailhandel in te stellen. Dit orgaan krijgt een rol in de regionale toetsing en afstemming van nieuwe detailhandelsinitiatieven. De uitvoering van het regionaal detailhandelsbeleid krijgt verder gestalte in de Regionale uitvoeringsagenda detailhandel West-Brabant, die in de volgende paragraaf aan bod komt.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bestaande koopcentrum mogelijk en biedt tevens een passende juridisch-planologische regeling voor het bestaande koopcentrum. Deze ontwikkeling past binnen de doelstellingen van het regionale detailhandelsbeleid en het bieden van een gezonde winkelstructuur. De uitbreiding van het koopcentrum is benoemd in de detailhandelsvisie als voorgenomen plan.
Met de uitbreiding wordt ten eerste meer ruimte geboden aan elkaar versterkend winkelaanbod, hetgeen combinatiebezoek vergroot. Dit biedt het koopcentrum de ruimte zich duidelijk te profileren als lokale voorziening in met name het dagelijks aanbod.
Daarnaast betekent uitbreiding van het koopcentrum een verdere concentratie van winkelaanbod, hetgeen bijdraagt tot een beter functioneren van winkels en het gewenste zorgvuldige ruimtegebruik.
Ten derde draagt de uitbreiding bij aan het gewenste behoud van consumentenverzorging in kleine kernen. In de detailhandelsvisie wordt onderkend dat winkels in positieve zin bijdragen aan de leefbaarheid van kernen en dat met name supermarkten hierbij een centrale rol spelen. Als het consumentendraagvlak in het marktgebied te klein wordt voor een rendabele exploitatie van een supermarkt, dan verdwijnen uiteindelijk vaak ook andere winkelvoorzieningen. Voorliggend bestemmingsplan maakt concentratie van winkelvoorzieningen en schaalvergroting van de bestaande supermarkt mogelijk. Hiermee wordt het behoud van een belangrijke drager van het voorzieningenaanbod in Veen en de directe nabijheid ook in de toekomst mogelijk.
De Regionale Uitvoeringsagenda detailhandel West-Brabant geeft invulling aan de Detailhandelsvisie West-Brabant 2014-2020. De agenda geeft aan welke stappen de regio moet zetten om tot een gezonde detailhandelsmarkt te komen en welke afspraken en rolverdeling daarbij hoort tussen de diverse partijen. Kern van de agenda is het regionaal kiezen en deprogrammeren, hetgeen nodig is voor kwalitatieve groei.
De uitvoeringsagenda bestaat uit een vijftal kernpunten:
Betekenis voor het bestemmingsplan
De kern van de uitvoeringsagenda bestaat uit het deprogrammeren van bestaande plannen. Per geval zal door individuele gemeenten moeten worden bepaald welke plannen passen binnen de regionale strategie. In de uitvoeringsagenda is een eerste inzicht gegeven in de detailhandelsplannen die op dit moment spelen in de regio. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen plannen met een lokale betekenis en daarnaast (sub)regionale en bovenregionale plannen.
In het overzicht van plannen met een lokale betekenis is de uitbreiding van het koopcentrum genoemd. Voorliggend bestemmingsplan maakt daarmee een ontwikkeling mogelijk die reeds bekend is en onderdeel uitmaakt van de uitvoeringsagenda. De gemeente Aalburg onderschrijft de behoefte van die uitbreiding van het koopcentrum om een robuuste voorzieningenstructuur in Veen te behouden, waarbij concentratie van het winkelaanbod plaatsvindt op een bestaande locatie. Veen is een kansrijk voorzieningendorp en behoud en versterking van het winkelaanbod draagt bij aan het behoud van een vitaal landelijk gebied. Mede gezien de goede bereikbaarheid van het plangebied en de concentratie van winkelvoorzieningen die het bestemmingsplan behelst, is het bestemmingsplan in lijn met de regionale uitvoeringsagenda.
De gemeenteraden van Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben op 2 juli 2013 (Aalburg) en 25 juni 2013 (Werkendam en Woudrichem) de Structuurvisie Land van Heusden en Altena gewijzigd vastgesteld. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. In de structuurvisie zijn vijf beleidsvelden, mede in onderlinge samenhang, beschouwd. Het gaat hierbij om:
Figuur 7: Kaart bij Structuurvisie Land van Heusden en Altena
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het bestaande koopcentrum in Veen mogelijk. Voor deze ontwikkeling zijn, behalve het woonbeleid, alle beleidsvelden relevant.
Voorzieningen
De gemeenten streven naar een goede kwaliteit van de leefomgeving. Een goed en integraal aanbod aan functies draagt hier aan bij. Het realiseren van functies die de leefbaarheid vergroten is het belangrijkst en verschillende functies kunnen worden geclusterd in een gebouw. De gemeenten willen de leefbaarheid in de kernen up-to-date houden en bevorderen. De gemeenten zetten zich in om de aanwezige functies waar mogelijk te behouden. De functies in de kleine kernen staan echter onder druk. De gemeenten willen voorkomen dat de leefbaarheid achteruit gaat en met name dat de laatste basisvoorziening verdwijnt.
Economie
Economische activiteiten zijn een belangrijke basis voor het goed kunnen wonen en leven in de regio. Economisch gezien heeft de regio drie profielen. De economische activiteiten die bij dit bestemmingsplan centraal staan, sluiten aan op het profiel van de verzorgende functies. Detailhandel is een van deze verzorgende functies, die ook belangrijk zijn voor de lokale werkgelegenheid. Ten aanzien van detailhandel richten de gemeenten hun beleid op het bied van een zo goed mogelijke consumentenverzorging voor hun ondernemers. Naar de toekomst toe wordt gestreefd naar een heldere structuur, waarbij zoveel mogelijk wordt gestuurd op clustering van de voorzieningen in de concentratiegebieden. Het beleid ten aanzien van detailhandel is verder verwoord in de regionale Detailhandelsvisie (2015). De gemeenten zullen waar mogelijk initiatieven vanuit ondernemers komen, ruimtelijk faciliteren. Daarnaast zien de gemeenten horeca als een belangrijke maatschappelijke en economische functie in de regio. Initiatieven die vanuit ondernemers komen, worden ruimtelijk gefaciliteerd.
Omgeving en Eigenheid
Voor de dorpen richt het beleid zich primair op het versterken van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden en gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen, in hun setting van het omringend landelijk gebied en de daarbij behorende omgevingskwaliteiten. Daarbij willen de gemeenten particuliere initiatieven faciliteren, die bijdragen aan het behoud van de leefbaarheid en de structuur van het dorp. De uitbreiding van het koopcentrum op een bestaande locatie versterkt de bestaande structuur van Veen en leidt tot concentratie en versterking van de lokale voorzieningen.
Verkeer en mobiliteit
Een optimale mobiliteit voor de inwoners van de gemeenten is essentieel voor het bieden van een prettig woon- en leefklimaat. Omdat verkeer en vervoer zich niet beperken tot de gemeentegrenzen is een gezamenlijk Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan opgesteld (zie ook paragraaf 3.3.5). Het beleid ten aanzien van de mobiliteitsstructuur bestaat uit vier onderdelen:
De uitbreiding van het koopcentrum vindt plaats op een goed bereikbare locatie aan de rand van de kern en in lijn met het beleid wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
Op 29 september 2015 heeft de gemeenteraad van Aalburg de detailhandelsvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. Deze detailhandelsvisie is een leidraad voor behoud en ontwikkeling van detailhandel op regionaal en lokaal niveau. De centrale ambitie van het detailhandelsbeleid is "het bieden van een zo goed mogelijke consumentenverzorging voor de inwoners van het Land van Heusden en Altena en een sterk ondernemersklimaat voor ondernemers waarbij een rendabele exploitatie van de winkels mogelijk is met perspectief voor de langere termijn". Dit vertaalt zich in de volgende ambities:
Op basis van deze ambities is in de detailhandelsvisie de doelstelling opgenomen om de bestaande detailhandelsstructuur vast te houden en verder te versterken.
Voor de dagelijkse boodschappen is de doelstelling om het aanbod in kleinere kernen te behouden. Het versterken van de lokale verzorgingsfunctie is van belang om bestedingen in de sector zoveel mogelijk in de regio te houden. Inwoners van het Land van Heusden en Altena beschikken over een modern en compleet dagelijks winkelaanbod op acceptabele afstand van de woning.
De distributieve uitbreidingsruimte voor dagelijkse artikelen/supermarkten is vrijwel nihil. Alleen een kwalitatieve verbetering kan de structuur verder versterken. Bestaande supermarkten moeten daarom ruimte krijgen om te groeien. Het aantal supermarkten moet echter niet verder worden uitgebreid met nieuwe vestigingen omdat hiermee een risico ontstaat dat supermarkten in omliggende kernen verdwijnen. Omdat supermarkten de dragers zijn van de boodschappenstructuur zou hiermee het voortbestaan van winkelvoorzieningen in de kleinere kernen verder onder druk komen te staan.
Er wordt dus gestreefd naar behoud van het (supermarkt)aanbod in de kleinste kernen. In de visie is opgenomen dat om aantrekkelijk te blijven voor de eigen inwoners, bestaande supermarkten zich zowel kwalitatief als kwantitatief moeten kunnen blijven versterken in de toekomst. Er zit echter een spanningsveld tussen schaalvergroting van de grotere supermarkten en het bestaansrecht van de hele kleine supermarkten. De beleidslijn is, dat kleine supermarkten (<1.000 m2 bvo) per 5 jaar met 40% mogen uitbreiden en grote supermarkten (>1.000 m2 bvo) met 30% per 5 jaar.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Uitbreiding van het bestaande koopcentrum past binnen de gemeentelijke ambitie de bestaande detailhandelstructuur te versterken en te behouden. De gemeentelijke medewerking aan dit ondernemersinitiatief draagt bij aan levensvatbare voorzieningen en een rendabele exploitatie, die een belangrijke lokale functie vervullen en rekening houdt met de dynamiek in de detailhandelssector (behoud van winkels, die zelfstandig niet meer levensvatbaar zijn).
Ten aanzien van de schaalvergroting van de desbetreffende supermarkt uit onderhavig bestemmingsplan geldt dat de laatste uitbreiding meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Een uitbreiding past binnen het kader uit de detailhandelsvisie.
Het integraal dorpsontwikkelingsplan (iDOP) Veen uit 2009 kijkt circa tien jaar vooruit en geeft antwoord op de vraag hoe de inwoners van Veen het leven in hun dorp beoordelen en vinden dat hun dorp zich zou moeten ontwikkelen. Het Plan van Aanpak iDop Veen doet voorstellen voor acties die de leefbaarheid bevorderen. Het dorpsontwikkelingsplan en het implementatieplan zijn vastgesteld door de gemeenteraad, zodat helder wordt aan welke acties prioriteit wordt gegeven. Bij de uitvoering van het dorpsontwikkelingsplan is minimaal vijftig procent van de geplande acties gericht op sociaal-culturele aspecten in het dorp.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De in het integraal dorpsontwikkelingsplan Veen benoemde aspecten en voorgestelde acties zien niet direct op de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. Wel draagt de uitbreiding van het bestaande koopcentrum bij aan het in stand houden en versterken van het voorzieningenniveau. Het huidige voorzieningenniveau is in algemene zin benoemd in het dorpsontwikkelingsplan en wordt als positief ervaren door de dorpsbewoners.
De Strategische Visie 2007-2027 "Aalburg op weg naar morgen" is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. Deze visie heeft betrekking op de sociale, culturele en economische aspecten van de lokale samenleving in de toekomst, op de plaats van die samenleving in de wijdere omgeving en op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van haar grondgebied. Voor de inwoners en ondernemers van Aalburg, maar ook voor anderen die in Aalburg zijn geïnteresseerd als bezoeker of zich er zouden willen vestigen, moet de visie een beeld schetsen van Aalburg in de toekomst. De Strategische Visie 2027 dient daarbij als kompas, dat regelmatig aan herijking kan worden onderworpen.
De Strategische Visie is ontwikkeld volgens zes thema's, die de belangrijkste aspecten omvatten waarover de Strategische Visie zich uitspreekt. Het gaat om de volgende onderwerpen:
De ambities, georganiseerd rondom deze zes thema's, vormen samen het streefbeeld voor Aalburg. Het streefbeeld is dat Aalburg bekend wil zijn als een eigentijdse, ondernemende gemeente, die als dorpse gemeenschap ruimte heeft, laat en biedt:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Van de zes in de Strategische Visie benoemde onderwerpen zijn met name 'economie en werkgelegenheid', 'wonen en leefbaarheid' en 'ruimtelijke inrichting' van belang. De uitbreiding van het bestaande koopcentrum sluit aan bij de hier geformuleerde beleidsuitgangspunten en ambities. Zo past het planologisch mogelijk maken van de uitbreiding van het bestaande koopcentrum bij het beleid om bestaande bedrijvigheid en de verdere ontwikkeling hiervan te faciliteren. De uitbreiding zorgt bovendien voor een steviger positionering van de lokale detailhandel, hetgeen resulteert in een hoger serviceniveau voor de inwoners van Veen en omliggende kernen. Dit sluit aan bij de ambities op het vlak van leefbaarheid. Uitbreiding van het koopcentrum op deze locatie versterkt de aanwezige detailhandel en garandeert een bepaald voorzieningenniveau. Tevens is de bereikbaarheid van deze voorzieningen, gezien de ligging aan de Groeneweg als gebiedsontsluitingsweg, geborgd. Uitbreiding op deze locatie past tot slot bij het beleid nieuwe bebouwing binnen de bestaande kernen of de randen ervan te concentreren. Er wordt geen beslag gelegd op de beschikbare ruimte in het landelijk gebied.
Op 31 mei 2011 is het Gezamenlijk Verkeers- en Vervoersplan Land van Heusden en Altena vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem liggen in het Land van Heusden en Altena. De samenwerking tussen deze gemeenten is de laatste jaren sterker geworden en aangezien verkeer en vervoer zich niet beperkt tot de gemeentelijke grenzen, is een gezamenlijk Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) opgesteld.
Het GVVP is opgebouwd uit vier delen: inventarisatie, beleid op hoofdlijnen, deelplannen en uitvoeringsprogramma. In het beleid staan drie thema's centraal:
De samenhang tussen deze thema's komt tot uiting in het uitgangspunt 'verkeer op de juiste plaats': een beperkt aantal doorgaande wegen zorgt voor verwerking van het verkeer en in de overige gebieden staat de kwaliteit, leefbaarheid en verkeersveiligheid centraal. Dit uitgangspunt is vertaald naar een wegcategorisering. Er is een onderscheid gemaakt in wegen met een verkeersfunctie enerzijds en erftoegangswegen anderzijds. Onder wegen met een verkeersfunctie wordt verstaan stroomwegen (Rijksweg) en gebiedsontsluitingswegen, oftewel overige ontsluitende wegen. Het is belangrijk dat de wegen met een verkeersfunctie aantrekkelijk zijn voor mensen om te voor kiezen, zodat andere en minder geschikte wegen minder worden gebruikt.
Een uitvoeringsprogramma maakt onderdeel uit van het GVVP en daarin wordt omschreven welke maatregelen worden genomen om de beleidsdoelen ten aanzien van leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid te bereiken.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Groeneweg is in het GVVP gecategoriseerd als gebiedsontsluitingweg en heeft daarmee een belangrijke verkeersfunctie. In het uitvoeringsprogramma is voor deze weg een specifieke maatregel benoemd: het verbeteren van de duidelijkheid van de 30km-poort bij de kruising van de Nieuwstraat en de Groeneweg. Het GVVP heeft voor voorliggend bestemmingsplan met name relevantie ten aanzien van het parkeren. Zo geldt het beleidsuitgangspunt dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Overeenkomstig de Notitie Parkeernormen moet in de eigen parkeerbehoefte worden voorzien.
In paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren wordt de verkeersgeneratie en -afwikkeling als ook de parkeerbehoefte van de uitbreiding van het koopcentrum nader beschreven.
De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben gezamenlijk een Notitie Parkeren vastgesteld. Hierin zijn onder andere normen voorgeschreven die dienen te worden toegepast bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiermee wil de gemeente de kwaliteit van de openbare ruimte waarborgen en parkeeroverlast voorkomen. In de notitie is onder andere gesteld dat voor wijk-, buurt- en dorpscentra en supermarkten per 100 m2 bvo 4,5 parkeerplaats dient te worden aangelegd. Voor horecavoorzieningen geldt een norm van 8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Afwijking van deze normen is mogelijk indien ten eerste wordt aangetoond dat de parkeernorm uit de notitie voor de betreffende situatie geen reële eis is, en ten tweede wordt aangetoond dat de in het plan opgenomen parkeerruimte voldoende is om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte, en ten derde het plan geen toekomstige parkeerproblemen in de hand werkt.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Zoals in Hoofdstuk 2 van deze toelichting is beschreven, beslaat de bestaande bebouwing van het koopcentrum een oppervlakte van circa 1.900 m2. Als gevolg van het planvoornemen wordt ten opzichte van de bestaande situatie 950 m2 bvo detailhandel en 95 m2 horeca gerealiseerd. Toepassing van bovenstaande parkeernormen betekent dat er bij het koopcentrum 134 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Hiervan worden er 129 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en 5 parkeerplaatsen in het openbaar gebied aan de voorzijde van het koopcentrum. In paragraaf 4.3 van deze toelichting wordt ingegaan op de toekomstige parkeersituatie.
De horeca vervult binnen de gemeente een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Veel mensen beleven dagelijks veel plezier aan de horeca. Echter, soms kan het woon- en leefklimaat worden aangetast door horeca-activiteiten. In de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat aan beleid voor de horeca. Er is behoefte aan duidelijkheid naar de horecaondernemers over wat de geldende regels zijn en de beleidslijnen die de gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem hanteren. In deze nota staan, als handreiking naar en naslagwerk voor de horecaondernemers en de interne organisatie van de gemeenten, de belangrijkste landelijke en gemeentelijke regels die gelden voor horecagelegenheden en paracommerciële bedrijven, beschreven. De Horecanota Aalburg, Werkendam en Woudrichem 2014 is op 29 april 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In de Horecanota Aalburg, Werkendam en Woudrichem 2014 staat beschreven hoe de gemeente Aalburg haar eigen bevoegdheden inzet en wettelijke regels hanteert. In de Horecanota staat geen algemeen beleid beschreven of hoe de bevoegdheid een bestemmingsplan vast te stellen, waarin horeca mogelijk wordt gemaakt, wordt ingezet. De Horecanota ziet op bevoegdheden, die geen directe relevantie voor het bestemmingsplan, zodat verdere bespreking achterwege kan blijven.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een nieuwe bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te bepalen van de grond waar de uitbreiding van het koopcentrum plaatsvindt, is onderzoek uitgevoerd door Sweco Nederland B.V. Het onderzoek, gedateerd 25 maart 2016, is opgenomen als Bijlage 1. Het onderzoek omvat zowel een actualisatie van bestaand bodemonderzoek als verkennend bodemonderzoek.
Ter plaatse van dat deel van het plangebied waar de uitbreiding van het koopcentrum wordt mogelijk gemaakt, is recent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In samenspraak met Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) is ter actualisatie van het in 2010 uitgevoerd onderzoek de bovengrond en het grondwater onderzocht. In het verleden is de aanwezigheid van asbest onderzocht. Een actualiserend onderzoek is niet nodig.
Uit het actualiserend bodemonderzoek komt naar voren dat er plaatselijk sprake is van licht verhoogde gehalten. Deze gehalten zijn echter dusdanig laag, dat bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit de grond altijd van de klasse 'Altijd toepasbaar' is. Daarnaast is in een licht verhoogd gehalte aan barium en plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan molybdeen aangetroffen. Deze verhoogde gehalten betreffen vermoedelijk van nature aanwezige verhogingen.
Dit betekent dat de grond van een dermate hoge kwaliteit is dat deze geschikt is voor het gewijzigde functie die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Er bestaat op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit dan ook geen belemmering tegen de uitbreiding van het koopcentrum buiten het bestaande perceel.
Water is één van de ordenende principes die de ruimtelijke ordening hanteert. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in de waterparagraaf. Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Sweco Nederland B.V. heeft een watertoetsdocument opgesteld, waarin de effecten van deze ontwikkeling op de waterhuishouding worden beschreven. Het rapport, gedateerd 9 mei 2017, is opgenomen als Bijlage 2.
Het waterbeleid van het rijk en de provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rivierenland en de Handreiking Watertoets zijn de uitgangspunten van het waterschap benoemd voor het invullen van de watertoets.
Het plan dient hydrologische neutraal te zijn. Voor uitwerking van de hemelwaterafvoer betekent dit het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de vijftrapsstrategie, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:
Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater mogelijk. In dit geval geldt volgens de Keur dat compenserende waterberging noodzakelijk is.
Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem.
De bodem van het plangebied bestaat uit een kalkloze poldervaaggrond die ontwikkeld is in zavel en lichte klei. Deze grond komt veelal voor op de overgang van stroomruggronden naar de komgronden en heeft als voornaamste kenmerk een tussenlaag of bovengrond van kalkloze zware klei. Uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek komt naar voren dat de doorlatendheid van deze bodem gering is. Door de geringe infiltratiecapaciteit zijn infiltratievoorzieningen niet toepasbaar zonder bodemverbetering.
De grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is gericht richting het noordoosten (richting de Afgedamde Maas). De Afgedamde Maas heeft een drainerende werking op de omgeving. Ook de stromingsrichting van het freatisch grondwater zal overwegend noordoostelijk gericht zijn, maar lokaal kan de stromingsrichting afwijken door het voorkomen van sloten.
Aan de hand van bodemonderzoeken zijn de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddelde laagste grondwaterstanden (GLG) in beeld gebracht. De GHG varieert van circa 0,30 tot 0,50 m –mv (NAP +0,3 m à NAP +0,5 m). De GLG varieert van 1,4 tot 1,6 m –mv. (NAP -0,8 m à NAP -0,6 m).
Als ontwerpgrondwaterstand wordt uitgegaan van een stand van NAP +0,00 (0,70 m –mv). Het uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de huidige grondwaterstand gehandhaafd blijft en het oppervlaktewatersysteem niet nadelig beïnvloed wordt. Dit betekent dat wordt voldaan aan de eis van een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m boven de GHG.
Riolering
De uitbreiding van het koopcentrum wordt aangesloten op de bestaande riolering.
Hemelwaterverwerking en compensatie
Door de ontwikkeling die dit bestemmingsplan toelaat, neemt het verhard oppervlak toe. Conform de bepalingen uit de Keur van Waterschap Rivierenland dient de toename aan nieuwe verhardingen gecompenseerd te worden om versnelde afvoer tegen te gaan. Uit berekeningen van de benodigde waterberging komt naar voren dat voorliggend bestemmingsplan dient te voorzien in 42 m3 waterberging. In de herberekening Veen was namelijk al 956 m2 verharding meegerekend. De resterende verhardingstoename van 950 m2 moet nog worden gecompenseerd.
Met de verbreding van de bestaande watergang langs de Nieuwstraat en de aanleg van een nieuwe watergang rondom het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is grotendeels voorzien in de benodigde watercompensatie. Ten behoeve van het beperkte tekort aan waterberging wordt door onder andere de initiatiefnemer van dit bestemmingsplan en de gemeente Aalburg een overeenkomst gesloten die er op ziet dat het tekort aan waterberging wordt opgevangen met de waterberging aan de Groeneweg. Hierin wordt ook de extra benodigde bergingsopgave van de naastgelegen 'Ruimte voor Ruimte'-ontwikkeling gerealiseerd. Daarmee is geborgd dat in voldoende watercompensatie wordt voorzien.
Waterkwaliteit en volksgezondheid
Het hemelwater dat afkomstig is van daken kan worden gezien als schoon. Voor deze oppervlakken is het toepassen van een zogenaamde zuiverende voorziening niet nodig. Daarnaast komen ook rijbanen en parkeerplaatsen te liggen binnen het plangebied. Dit zijn potentieel verontreinigde oppervlakken. Om de vervuiling van het afstromend hemelwater zoveel mogelijk te beperken is het volgende van belang:
Aangezien het plan voorziet in de benodigde watercompensatie en uitgaand van de genoemde uitgangspunten voor gebruik en realisatie, heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied en omgeving. De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap en aan de hand van de daaropvolgende reactie aangepast.
De voorgenomen uitbreiding van het koopcentrum kan leiden tot significante wijzigingen in het verkeerspatroon. Deze wijzigingen zijn door Sweco Nederland B.V. cijfermatig in beeld gebracht. Deze berekeningen, gedateerd 22 februari 2016, zijn opgenomen in Bijlage 3.
Middels een berekening van de parkeerbehoefte is in beeld gebracht wat de parkeervraag is na uitbreiding van het koopcentrum. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte van een toekomstige situatie is het essentieel dat betrouwbare parkeerkencijfers worden toegepast. In dit geval is gerekend met de normen uit de gemeentelijke Notitie Parkeren (zie ook paragraaf 2.3) In de berekeningen is uitgegaan van een oppervlakte van het bestaande koopcentrum van circa 1.900 m2 bvo, dat wordt uitgebreid met 950 m2. In de toekomstige situatie moet worden voorzien in 134 parkeerplaatsen om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
In de bestaande situatie biedt het parkeerterrein 65 parkeerplaatsen. Met het oog op de beschikbare ruimte en het borgen van een goede en veilige verkeerscirculatie op het parkeerterrein, voorziet het parkeerterrein na uitbreiding in 134 parkeerplaatsen (waarvan 129 op eigen terrein en 5 in het openbaar gebied). Daarmee wordt voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte
In onderstaande figuur is het ontwerp opgenomen van de toekomstige situatie.
Figuur 8: Ontwerp aangepast parkeerterrein toekomstige situatie (bron: ontwerp Architraaf)
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kencijfers: CROW-publicatie 317 "Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren (oktober 2012)". Uitgaande van de eerder genoemde karakteristieken en oppervlaktes is de totale verkeersgeneratie berekend. In de bestaande situatie is een verkeersgeneratiecijfer berekend van 2100 motorvoertuigen per etmaal voor een gemiddelde weekdag. Met de uitbreiding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt,neemt het aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag toe met 1052 motorvoertuigen per etmaal. Het totaal aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie bedraagt dan ook 3152 motorvoertuigen op een gemiddelde weekdag.
Het plangebied kent een robuuste ontsluiting door de directe ligging aan de Nieuwstraat/Rivelstraat en Groeneweg en verderop de N267. Hoewel de verkeersintensiteiten toenemen als gevolg van de uitbreiding, is deze toename zowel in relatieve als absolute zin beperkt. Er wordt niet verwacht dat hier afwikkelingsproblemen ontstaan.
Er dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Om te onderzoeken of het plan voldoet aan de wettelijke normen en of sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie is door Sweco Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek, gedateerd 24 maart 2017, is opgenomen als Bijlage 4. Tevens is er door DPA een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot industrielawaai. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.
Het relevant kader houdt verband met enerzijds industrielawaai en anderzijds wegverkeerslawaai.
Het plan bestaat uit de realisatie van een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit, namelijk het oprichten van detailhandelsfuncties. De uitbreiding van het koopcentrum mag niet leiden tot overschrijding van de grenswaarden op woningen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk binnen de zone van bestaande wegen. Er hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder, aangezien geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden ingepast. Er vindt enkel toetsing plaats aan een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag inzicht te krijgen in het 'geluidklimaat' binnen het studiegebied, dus al het geluid gecumuleerd. Ten aanzien van het gecumuleerde geluid is geen wettelijk kader gegeven en bestaan geen grenswaarden. Het bevoegd gezag dient aan de hand van de berekende waarde van het gecumuleerde geluidsniveau een afweging te maken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ter beoordeling van het industrielawaai ten gevolge van de uitbreiding van het koopcentrum is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Er is onderzocht of op woningen optredende geluidsbelasting de geldende grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet overschrijden.
Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidniveaus beneden de geldende grenswaarden blijven. De piekgeluidniveau (LAmax) bedraagt niet meer dan 69 dB(A) in de dagperiode, 63 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt daarmee voldaan aan de grenswaarden in deze perioden van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).
Het rijden met de zware vrachtwagen én het laden van de rolwagens met emballage kan echter niet voor 07:00uur plaatsvinden binnen de beschikbare geluidruimte (Bijlage 5). Dit is middels de plankaart en de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd. Er zijn vanuit industrielawaai dan ook geen belemmeringen het plan te realiseren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag inzicht te krijgen in het 'geluidklimaat' binnen het studiegebied. Er dient dus te worden gekeken naar het gecumuleerde geluid. Ten aanzien van het gecumuleerde geluid bestaat geen wettelijk kader en hier bestaan geen grenswaarden voor. Het bevoegd gezag dient aan de hand van de berekende waarde van het gecumuleerde geluidsniveau een afweging te maken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit de verkeerstellingen op de Nieuwstraat van 2017, blijkt dat in de huidige situatie een verkeersintensiteit van circa 2.826 mvt/etmaal. Opgehoogd naar het zichtjaar 2028 op basis van een autonome groei van 1,5% per jaar bedraagt de autonome verkeersintensiteit 3.329 mvt/etmaal. Op basis van paragraaf 3.2 van het rapport van SWECO geldt voor de Nieuwstraat als gevolg van de uitbreiding van het koopcentrum een verkeerstoename van 526 mvt/etmaal. De ontwikkeling heeft ten opzichte van de autonome situatie zodoende een procentuele verkeersgroei tot gevolg van 16%. Wanneer een dergelijke verkeersgroei vertaald wordt naar het akoestisch effect, betekent dit een geluidtoename van minder dan 1 dB. Een geluidtoename van 1 dB is niet hoorbaar voor het menselijk gehoor. Het akoestisch effect van de verkeerstoename op de Nieuwstraat zal nihil of niet significant zijn.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Met de NIBM-rekentool kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. In de rekentool zijn de verkeersgegevens, zoals deze zijn weergegeven in paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren ingevoerd. De verkeersgeneratie ten gevolge van de uitbreiding van het koopcentrum kent een etmaalgemiddelde van 1052 verkeersbewegingen. Verder wordt aangenomen dat bevoorradende vrachtwagens 4 extra verkeersbewegingen voor hun rekening nemen. Daarmee is het totaal aan extra voertuigbewegingen als gevolg van het plan 1056 verkeersbewegingen.
De berekeningen zijn uitgevoerd met de 'Niet in betekenende mate tool' (NIBM-tool, versie maart 2015). Deze rekentool is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil. In onderstaande figuur is het resultaat weergegeven van de NIBM-rekentool.
Figuur 8: Uitkomsten toepassing NIBM-tool (versie maart 2015)
Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van het koopcentrum de toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de ontsluitende wegen niet boven 1,2 µg/m3 komt. Hieruit volgt dat op voorhand duidelijk is dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen met een externe veiligheidsrisico. Daarnaast is in de directe omgeving geen infrastructuur aanwezig die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.
Om de consequenties van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot de wet- en regelgeving voor natuur in beeld te brengen is natuuronderzoek uitgevoerd.
Bescherming van natuurwaarden vindt sinds 1 januari 2017 plaats via de Wet natuurbescherming. Voorheen vond deze bescherming plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Het onderzoek is uitgevoerd conform het wettelijk kader zoals dat gold in 2016 (Bijlage 6 Natuuronderzoek - Sweco Nederland B.V.). Aanvullend is beoordeeld dat de conclusies van het onderzoek ook van toepassing zijn onder het nieuwe wettelijke kader (Bijlage 7 Actualisatie Natuuronderzoek - Sweco Nederland B.V.).
Sweco Nederland B.V. heeft actualiserend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van deze ontwikkeling op beschermde soorten planten, dieren en natuurgebieden. Het rapport, gedateerd 15 februari 2016, is opgenomen in Bijlage 6. Aanvullend is beoordeeld dat de conclusies van het onderzoek ook van toepassing zijn onder het nieuwe wettelijke kader (Bijlage 7 Actualisatie Natuuronderzoek - Sweco Nederland B.V.). Het onderzoek is erop gericht om te bepalen in hoeverre de uitkomsten van een in 2010 uitgevoerde scan natuurwaarden actueel zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de vastgestelde natuurwaarden uit de scan natuurwaarden van 2010 nog aanwezig zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving. Anderzijds wordt duidelijk gemaakt wat de eventuele consequenties zijn van de voorgenomen ontwikkeling op de in het plangebied en de omgeving aanwezige natuurwaarden.
Het plangebied maakt enkel onderdeel uit van leefgebied van algemeen beschermde soorten. Er is dan ook geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek naar zwaarder beschermde soorten. Aanwezigheid van nieuwe beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming binnen het plangebied zijn op voorhand uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Vanuit het onderdeel soortenbescherming zijn er dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de voorgenomen ingreep. Voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht ten aanzien van algemeen beschermde soorten.
Wel dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels in plangebied. Alle broedende vogels zijn strikt beschermd en verstoring is niet toegestaan. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen - globaal lopend van half maart tot half juli - dan wel het tijdig treffen van maatregelen kan worden voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar wordt gewerkt. Zo kunnen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedende vogels worden vermeden. Aanbevolen wordt om buiten het broedseizoen vegetatie te verwijderen en deze tijdens het broedseizoen kort te houden.
Ook onder de Wet natuurbescherming wordt de lijst van vogelsoorten met jaarrond beschermde vast rust- en verblijfplaatsen gehanteerd. De conclusies en aanbevelingen uit de actualisatie van het verkennend natuuronderzoek (2016) zijn hierdoor actueel onder de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek naar vogels is niet noodzakelijk. Men dient echter wel rekening te houden met de broedperiode van vogels. Opzettelijke verstoring van broedvogels is toegestaan indien deze geen negatieve effecten heeft op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort.
Het plangebied ligt op een afstand van 4 kilometer tot Natura 2000-gebied Loevestijn, Pompveld & Kornsche Boezen. Gelet op de afstand en aard van de voorgenomen ontwikkeling kunnen effecten als verstoring door licht, geluid en trillingen op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied worden uitgesloten. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, kan leiden tot een toename van bestemmingsverkeer. Dit kan leiden tot de toename van stikstofdepositie op dit stikstofgevoelige Natura2000-gebied. Aangezien een groot deel van de bezoekers uit de kern Veen afkomstig is en de afstand gering is, is het aannemelijk dat er geen significant negatieve effecten optreden. Gelet op de omvang van het planvoornemen, zal de stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking naar verwachting zeer beperkt zijn. In een aanvullende stikstofdepositieberekening kan dit nader worden onderbouwd. Nadere vervolgstappen worden echter niet noodzakelijk geacht. Onder de Wet natuurbescherming geldt dezelfde conclusie.
De voorgenomen ontwikkeling is in 2016 getoetst aan de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hieruit blijkt dat het gehele plangebied geen deel uit maakt van gebieden die zijn aangewezen als NNN. Onderwijl heeft geen herbegrenzing van de bestaande NNN-gebieden plaatsgevonden waardoor het plangebied in de huidige situatie opnieuw geen onderdeel is van het NNN. Ruimtebeslag is hiermee op voorhand uitgesloten. Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken op voorhand uitgesloten. Een nadere uitwerking van het 'nee, tenzij-principe' wordt niet noodzakelijk geacht.
Gemeenten hebben op grond van artikel 38a Monumentenweg 1988 de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is archeologisch beleid opgesteld dat is geregeld in de 'Nota Archeologie' dat voor de gemeente Aalburg op 27 september 2011 is vastgesteld. Om te komen tot dit beleid is een archeologische beleidskaart opgesteld. De archeologische beleidskaart bestaat uit meerdere archeologische eenheden variërend van bijvoorbeeld 'AMK-terrein', 'hoge archeologische verwachtingswaarde' tot 'lage archeologische verwachtingswaarde'.
In het sectoraal bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" is het archeologisch beleid doorvertaald naar een juridisch-planologische regeling. Voor het plangebied geldt geen archeologische verwachtingswaarde. Op grond van het archeologisch beleid worden er geen eisen gesteld aan ontwikkelingen binnen dit gebied.
Wel blijft de archeologische meldingsplicht van kracht op grond van artikel 53 Monumentenwet 1988. Deze plicht houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dat dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Den Haag de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.
Onderstaande figuur geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Figuur 9: Richtafstanden uit Bedrijven en milieuzonering
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkeling. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.
Het gebied rond het koopcentrum kan vanwege de verscheidenheid aan functies; wonen, al bestaande winkels, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid, worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Supermarkten en winkels (respectievelijk SBI-code 47 en 471) en lichte horeca (SBI-code 561) vallen in milieucategorie 1 in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). In een gemengd gebied wordt een richtafstand van 0 m tot omliggende woningen voorgeschreven. In een rustige woonwijk wordt een richtafstand van 10 m voorgeschreven.
De meest nabijgelegen woningen liggen op de hoek van de Nieuwstraat en Schmitzstraat, direct ten noorden van het plangebied. Daarnaast wordt er ten oosten van het plangebied woningbouw voorzien in het plan 'Ruimte voor Ruimte' Nieuwstraat. De uitbreiding van het koopcentrum komt op meer dan 10 meter afstand tot deze woningen. Hierbij is de afstand aangehouden tussen enerzijds de grens van de nieuwbouw, waarbinnen de functies detailhandel en lichte horeca zijn toegestaan, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Vanuit oogpunt van milieuzonering en functiescheiding is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Er liggen geen relevante buisleidingen in of nabij het plangebied, die van invloed zijn of kunnen zijn op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Ook voor de uitbreiding van het koopcentrum is dit aan de orde, aangezien het initiatief behoort tot activiteit D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Daarnaast is gesteld dat 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (activiteit D11.3) m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer. Deze (indicatieve) drempelwaarden worden niet overschreden, waardoor voor dit project een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in Bijlage 8 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een andere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten heeft het bevoegd gezag, gelijktijdig met het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan, besloten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridisch deel van het bestemmingsplan toegelicht.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor de uitbreiding van koopcentrum Nieuwstraat en voor het bestaande koopcentrum een conserverende regeling vast te leggen.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is bij het opstellen van het bestemmingsplan het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen van de gemeente Aalburg als uitgangspunt genomen. Voor het conserverende deel zijn de bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt genomen.
Hierna wordt ingegaan op de regels binnen het onderhavige bestemmingsplan.
Inleidende regels
Deze regels omvatten begripsbepalingen om duidelijkheid te geven over gehanteerde begrippen. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlaktes te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven hoe dient te worden gemeten.
Bestemmingsregels
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De in dit plan opgenomen bestemmingen worden hierna besproken.
Detailhandel
Het gehele plangebied kent de bestemming 'Detailhandel'. Horeca van categorie 1a van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan binnen de bestemming 'Detailhandel', maar enkel binnen waar dat is aangegeven middels een aanduiding. Binnen de bestemming zijn gebouwen mogelijk binnen het bouwvlak met een maximale bouwhoogte, die afhankelijk van de locatie 6 meter of 7,5 meter bedraagt. Binnen het bestemmingsvlak zijn tevens bouwwerken mogelijk. Binnen het bestemmingsingsvlak is ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' tevens een parkeerterrein mogelijk. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - parkeren 1' mag enkel worden geparkeerd tussen 7.00 en 23.00 uur. Verder zijn er aanduidingen opgenomen met betrekking tot laden en lossen van de supermarkt en de bakker.
Algemene regels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 4 staat een anti-dubbeltelregel.
Daarnaast zijn in de artikelen 5 tot en met 9 achtereenvolgens algemene bouw-, gebruiks-, afwijking-, wijzigings- en procedureregels opgenomen.
In artikel 10 is het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen' van overeenkomstige toepassing verklaard.
Overgangs- en slotregel
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
In artikel 11 staat het overgangsrecht opgenomen voor respectievelijk bouwwerken en gebruik, dit in overeenstemming met het Besluit ruimtelijke ordening.
Ten slotte is in artikel 12 de slotregel opgenomen, oftewel de citeerregel, die aangeeft hoe dit plan aan te halen.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen worden onderzocht. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voor een dergelijk bouwplan is sprake. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd. Voor onderhavig bestemmingsplan zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Aalburg. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig.
Planschade wordt in beginsel toegekend door het besluitvormend orgaan aan degenen die waardevermindering van onroerend goed ondervinden ten gevolge van het plan. De grondslag voor deze planschaderegeling wordt gegeven in artikel 6.1 Wro.
In artikel 6.4 onder a Wro is bepaald dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met de initiatiefnemer een overeenkomst te sluiten ten aanzien van planschade. In de tussen de gemeente Aalburg en de initiatiefnemer gesloten overeenkomst is opgenomen dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Daarmee is het risico op planschade afgedekt voor de gemeente Aalburg.
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is in artikel 1.3.1 bepaald dat bij de voorbereiding van onder andere een bestemmingsplan het college van burgemeester en wethouders kennis geeft van dat voornemen. De kennisgeving van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017 in de Staatscourant, nr. 24903.
Vooroverleg
In het Bro zijn regels opgenomen met betrekking tot het voeren van overleg bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders zijn gehouden, daar waar nodig, overleg te plegen met de diensten van het Rijk en de provincie Noord-Brabant, dan wel met instanties die belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn.
Tijdens het vooroverleg zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.
Zienswijzen
In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is. In de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage legt. Een ieder wordt hiermee in de gelegenheid gesteld, schriftelijk en/of mondeling, zijn zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen.
Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze, reactie en beantwoording daarvan, zijn in de Nota van zienswijzen bestemmingsplan 'Veen, Groeneweg 1, uitbreiding koopcentrum' opgenomen. De Nota van zienswijzen bestemmingsplan 'Veen, Groeneweg 1, uitbreiding koopcentrum' is bijgevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting.