direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veen, Nieuwstraat, herziening 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP6023-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het in juni 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Nieuwstraat te Veen" in Veen, gemeente Aalburg, bevat 32 bouwkavels bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Onder de huidige marktomstandigheden blijkt de verkoop van Ruimte voor Ruimte woon-werkkavels van deze omvang minder goed te lopen dan destijds bij de planontwikkeling werd verwacht. De vraag naar zelfstandige woonkavels is echter nog wel aanwezig.

De huidige grondeigenaar, de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, heeft daarom besloten een gedeelte van het bestaande plan te herontwikkelen tot uitsluitend woonkavels, waarbij bovendien wordt uitgegaan van een nieuwe verkaveling. Daarbij worden in totaal 6 woningbouwkavels toegevoegd ter plaatse van twintig grote woon-werkkavels, zodat er in totaal maximaal 26 middelgrote woonkavels ontstaan. Bij twee van deze kavels blijft de woon-werkfunctie behouden.

De bouw van zes extra woningen en het gebruik als uitsluitend woonkavel is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Daarom, is voorliggende partiële herziening opgesteld. Omdat de kavels kleiner worden en er overwegend sprake is van uitsluitend woonkavels, zijn de verbeelding en de regels op onderdelen aangepast.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 26 middelgrote woonkavels mogelijk, waarvan twee woon-werkkavels, en legt de regels vast voor de toekomstige woningen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Aalburg aan de zuidgrens van de kern Veen en aan de Nieuwstraat. Het grondoppervlak van het plangebied bedraagt circa 2 hectare. Op circa 900 meter ten noordoosten van het plangebied loopt de afgedamde Maas. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0001.jpg"

Figuur 1: Luchtfoto met daarop de locatie aangeduid (bron: BingMaps)

Het plangebied wordt aan de noordzijde gedeeltelijk begrensd door woningen aan de Nieuwstraat en aan de westzijde door bestaande bedrijfsbebouwing van het koopcentrum dat voornemens is oostwaarts uit te breiden en het autoschadeherstelbedrijf, beide gelegen aan de Groeneweg. De oostelijke plangrens wordt gevormd door woningen die eveneens onderdeel uitmaken van de woningbouwontwikkeling Nieuwstraat en gelegen zijn aan de Rivelstraat. Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich agrarische percelen. In figuur 2 is de globale begrenzing van het plangebied aangeduid. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is de precieze begrenzing van het plangebied en de daarbinnen aanwezige functies zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0002.png"

Figuur 2: Luchtfoto met daarop het begrensde plangebied weergegeven (bron: BingMaps)

In figuur 3 is het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan voor de woningbouwlocatie Nieuwstraat opgenomen met daarop 32 woonwerkkavels. De ligging van het te verkavelen deelgebied is hierin blauw omcirkeld. De opzet van het noordelijke en oostelijke deel van de locatie blijft gehandhaafd. Daarnaast heeft de uitbreiding van het koopcentrum tot planaanpassing geleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Woningbouwlocatie Nieuwstraat, met het huidig plangebied blauw omkaderd.

Het herontwikkelingsgebied is ongeveer 2 ha groot. Op dit moment is het mogelijk om 20 woon-werkkavels te bouwen op deze gronden. De gronden zijn in eigendom van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Nieuwstraat te Veen', dat is vastgesteld op 26 juni 2012. Het plangebied is daarin geheel bestemd als 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen - Veen'. Op grond van dit bestemmingsplan zijn 20 woon-werkkavels mogelijk. De ontwikkeling van - overwegend voor uitsluitend wonen bestemde - kavels is binnen het vigerende plan niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Nieuwstraat te Veen'

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Het plan

2.1.1 Randvoorwaarden en uitgangspunten

Vanwege de wens om kleinere woonkavels uit te geven, heeft de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een gedeelte van het plangebied 'Nieuwstraat te Veen' herontwikkeld tot het voorliggende plan voor maximaal zesentwintig kavels. Deze kavels zijn gepositioneerd op de gronden van twintig woonwerkkavels uit het bestemmingsplan 'Nieuwstraat te Veen'.

Bij de uitwerking van het voorliggende bestemmingsplan 'Veen, Nieuwstraat, herziening 2017' zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten gehandhaafd, die ten grondslag hebben gelegen aan het bestemmingsplan 'Nieuwstraat te Veen'. Dit betreffen zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden. De herontwikkeling vindt alleen plaats binnen de woonbestemming. De wegenstructuur blijft ongewijzigd.

Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Tevens zijn randvoorwaarden opgenomen die gelden conform het beleid en de keur van het waterschap. Overige randvoorwaarden volgen uit het programma van eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.

Randvoorwaarden

  • Middelgrote bouwkavels bestemd voor uitsluitend wonen, met uitzondering van twee kavels die tevens zijn bestemd voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis;
  • Passende overgang naar het landelijk gebied ten zuiden van het plan;
  • Onderhoudsarme groenstroken;
  • Toepassen van een duurzaam watersysteem;
  • Voorkomen van concurrentie met het plan De Eng door het opnemen van andere woningtypes in het plan Nieuwstraat;
  • Een verkeersstructuur conform het principe 'duurzaam veilig' en een 30 kilometerregime;
  • Voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein voor andere gebruiksfuncties dan wonen, conform de kencijfers van CROW of de parkeernormering uit de Notitie Parkeren (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2011).

Ten aanzien van de parkeerbehoefte gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de gemeentelijke Notitie Parkeren. De gemeente Aalburg hanteert hier de de maximale parkeernorm inclusief het aangepaste aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Voor de woningen in de prijsklasse die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geldt een norm van 2,3 per woning.

Uitgangspunten

  • Bebouwing en openbare ruimte aansluitend bij het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld en karakter van de Nieuwstraat;
  • Ruimte om de Nieuwstraat aan te kleden met bomen voor een landschappelijke inpassing;
  • Een groen karakter;
  • Waterberging integreren in de openbare ruimte van het plangebied;
  • Gebruik van duurzame materialen, zoals niet uitlogende materialen, duurzame energieopwekking en energiebesparing.
2.1.2 Planconcept

Voorliggend bestemmingsplan maakt maximaal zes woonkavels (vrijstaand of 2^1 kap) meer mogelijk dan in de oorspronkelijke planvorming is voorzien. Deze toevoeging past echter nog steeds binnen het originele planconcept, dat is gebaseerd op de oorspronkelijke rechtlijnige verkavelingstructuur bestaande uit rechthoekige percelen, landschappelijk ingepast door een groene omlijsting. Deze verkavelingsstructuur is goed zichtbaar in het landschap.

Het concept houdt bovendien rekening met de zuidelijk gelegen agrarische gronden. Het plan voorziet in een stedenbouwkundige concept waarbij de overgang naar het buitengebied zorgvuldig groen wordt ingekleed met enkele voor- en zijkanten van bebouwing, waardoor een zachte overgang naar het landschap wordt bewerkstelligd. De ontsluitingsweg ligt aan de zuidzijde in de richting van en langs het landschap, waardoor het buitengebied vanuit de locatie zichtbaar is. Bovendien ontstaat er een gevarieerd beeld vanuit het landschap op de locatie.

2.1.3 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundige plan is een ruimtelijke vertaling van het planconcept. Een heldere verkeersstructuur is te zien die aantakt op de Groeneweg. Een brede groene berm biedt ruimte aan bomen. De buurtontsluitingsweg staat haaks op de oorspronkelijke verkavelingsrichting binnen de noord-zuidstructuur en biedt zicht op het agrarisch landschap. De weg vervolgt eerst zijn route langs het landschap waarna hij de locatie insteekt. Doordat de straat voor een gedeelte aan het landschap grenst, ontstaat een gevarieerde rand van de uitbreiding naar het landschap. Naar het landschap toe zijn geen achterzijden van kavels geprojecteerd, voorkanten en zijkanten en openbaar gebied wisselen elkaar af. Vanuit de Nieuwstraat wordt de locatie ontsloten via een secundaire verbinding die slechts toegankelijk is voor langzaamverkeer en afgesloten wordt voor autoverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0005.png" Figuur 5: Stedenbouwkundig plan, variant vrijstaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0006.png" Figuur 6: Stedenbouwkundig plan, variant 2 onder 1 kap.

Programma

In het plan wordt ruimte geboden aan diverse woningtypes en kavelgroottes. Ook wordt op een tweetal kavels bedrijvigheid aan huis mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 26 woningen op middelgrote bouwkavels.

Verkeersstructuur

De oorspronkelijke verkeersstructuur uit het stedenbouwkundig plan blijft gehandhaafd. Het plangebied wordt via de Groeneweg ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. De doorsteek naar de Nieuwstraat is slechts toegankelijk voor langzaam verkeer en wordt afgesloten voor autoverkeer, uitgezonderd hulpdiensten en de afvalophaaldienst.

Ten aanzien van de parkeerbehoefte gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de gemeentelijke Notitie Parkeren. De gemeente Aalburg hanteert hier de de maximale parkeernorm inclusief het aangepaste aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Voor de woningen in de prijsklasse die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geldt een norm van 2,3 per woning.

Groenstructuur

Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een groene singel die onderhoudsvriendelijk wordt gemaakt en er zal 'lucht en ruimte' in de woonwijk gecreëerd worden doordat een deel van de wijkontsluitingsweg langs het 'buitengebied' loopt. De structuur voorkomt een harde rand aan het dorp en integreert het landelijk gebied in het bebouwd gebied.

De ruimtelijke kwaliteit van de locatie wordt voor een groot gedeelte bepaald door toepassing van bermen, watergangen en bomen. Bomen begeleiden binnen het plangebied de infrastructuur en dragen bij aan een zachte overgang naar het landschap. Rondom het aangrenzende perceel van het koopcentrum aan de Groeneweg wordt een watergang aangebracht. Langs de buurtontsluitingsstraat worden bomen in een brede groenberm geplant. Deze bomen dragen bij aan de kwaliteit van de leef- en werkomgeving.

Aan de zuidzijde wordt het zicht vanuit het landschap op de locatie verzacht door verspreid staande bomen. Daar waar de buurtontsluitingsstraat langs het landschap zijn weg vervolgt, maakt de beplanting plaats voor de bomen. Hierdoor ontstaat een gevarieerd beeld op de locatie.

Openbare ruimte

Om effectief gebruik te maken van de ruimte zijn de functies in de openbare ruimte geïntegreerd in elkaar. Openbaar groen gaat samen met waterberging en biedt informele speelruimte. De kabels en leidingen liggen onder het trottoir aan de andere zijde dan waar de bomen zijn voorzien. Dit bevordert de duurzaamheid van de groeiplaats en daarmee een lange levensduur van de bomen.

Watersysteem

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het reeds geplande duurzaam watersysteem bestendigd. Dit systeem is op ondergeschikte punten aangepast aan de hand van voorliggende ontwikkeling. Het watersysteem komt verder aan bod in paragraaf 3.3.

2.1.4 Beeldkwaliteit

Voor het plangebied geldt een welstandsplicht. De ontwikkeling zal worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan Nieuwstraat. Onderstaand worden de criteria en ambities die ten grondslag liggen aan het stedenbouwkundig plan weergegeven middels tekst en sfeerbeelden. Het geeft de uitstraling en architectuur weer voor woningen, bedrijven aan huis en de openbare ruimte. De sfeer zoekt aansluiting met het karakter van Veen. Het is wenselijk dat niet alle bebouwing identiek aan elkaar is, maar dat een aantal kenmerkende elementen in de bebouwing terugkomt.

Wat betreft de inrichting van de openbare ruimte zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente en de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte.

Woningen

In de dorpse sfeer van Veen past een hoofdmassa bestaande uit maximaal twee bouwlagen met een kap. Het is wenselijk een gelijkbenig zadeldak toe te passen waarvan de nokrichting evenwijdig aan dan wel loodrecht op de voorgevelrooilijn staat. Bij hoekwoningen is aandacht wenselijk voor een tweezijdige oriëntatie, zodat geen blinde gevels ontstaan.

Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en zijn qua architectuur in stijl met de hoofdmassa. Indien aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd met een kapconstructie is het passend om deze met een gelijkbenig zadeldak te realiseren, aansluitend bij de hoofdmassa, met de nok evenwijdig dan wel loodrecht ten opzichte van de voorgevelrooilijn.

Het is wenselijk de architectuur van de woning een dorps type te laten zijn met beperkte maat en schaal. Het authentieke type past eveneens in dit beeld. Verbijzondering van het gebouw is wenselijk, mits in samenhang met de architectuur. Als basismateriaal voor de gevels wordt een donkere bruine tot bruinrode baksteen voorgesteld, al dan niet in combinatie met hout. Voor de daken worden keramische dakpannen voorgesteld in een antraciet of rode kleur. Glanzende pannen passen niet binnen het gewenste beeld. Voor gevelopeningen geniet hout de voorkeur. Een doorgetrokken daklijst levert een rustig straatbeeld op. Dakoverstekken, balkons en andere toevoegingen zijn dan duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Bij de kavels liggen de hoofdgebouwen ten minste 3 meter uit de zijdelingse kavelgrenzen. Het is gewenst om de tuin tussen de hoofdgebouwen bebouwingsvrij te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0007.png"

Figuur 6: Referentiebeelden woningen

Bedrijven aan huis

Voor de twee woon-werkkavels (met de bestemming 'Wonen - Veen') is een zorgvuldige kavelindeling cruciaal voor de gewenste sfeer in de nieuwe woonbuurt. In onderstaande figuur is weergegeven welke positionering op de kavel gewenst is voor bedrijven aan huis. Door middel van een kruis is aangegeven welke positionering op de kavels als niet passend wordt beschouwd. Gelijkvormigheid tussen het hoofdgebouw en het bedrijfsgebouw is gewenst, dit kan zich uiten in bijvoorbeeld bouwhoogte of dakvorm. Het is gewenst om materialen en kleuren te gebruiken die aansluiten bij het hoofdgebouw. Bij een bedrijfshal worden tevens hoogwaardige materialen en een zorgvuldige afwerking voorgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0009.png"

Figuur 7: Positionering bedrijven aan huis middelgrote kavels

Erfafscheidingen

Groene erfafscheidingen zijn gewenst, met name op de grens naar het openbaar gebied. Te denken valt aan hagen van Liguster, Haagbeuk, Beuk, Esdoorn (Acer campestre) of Linde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0010.png"

Figuur 8: Referentiebeelden groene hagen

Openbare ruimte

De kwaliteit van de openbare ruimte is af te lezen aan het materiaalgebruik. Dit moet voldoen aan de gewenste sfeer, aan de functionele eisen in het gebruik en sluit aan op de beeldkwaliteit van de woningen. De beoogde sfeer is dorps en de vormgeving zal terughoudend en sober zijn.

Om een rustig straatbeeld te bereiken worden voor de verharding neutrale kleuren voorgesteld. Om de functies als rijbaan, parkeren, inritten en trottoir van elkaar te onderscheiden, is er gekozen voor variatie in formaatgroottes en straatverbanden. De uitstraling en daarmee samenhangend het kleurgebruik zal sober zijn.

In aansluiting op de woonfunctie (naast bedrijfsfunctie) van de locatie wordt gekozen voor betonproducten. De trottoirs worden uitgevoerd in donkergrijze betontegels. De rijbaan, inritten en parkeerplekken langs de Nieuwstraat worden voorgesteld in betonstraatstenen, keiformaat, kleur rood of paars.

Langs de buurtontsluitingsstraat worden bomen in een brede grasberm toegepast. De bomen zijn van 2e grootte, sluiten aan op het cultuurlandschap en mogen gezien de woonfunctie een sieraspect in zich hebben. De zuidelijk gelegen wadi wordt begeleid door verspreid staande beplanting, voorgesteld worden Elzen. Deze beplanting draagt bij aan een zachte overgang van landschap naar bebouwd gebied. De beplanting zal gebiedseigen zijn en bestand tegen vochtige tot natte omstandigheden (wadi). Er wordt gekozen voor een tweede of derde grootte boom.

2.2 Het plan in relatie tot de omgeving

Landschapsstructuur

De kern Veen ligt aan de Afgedamde Maas en wordt omringd door een grootschalig polderlandschap. (Dijk)linten liggen als schillen om Veen. Hiertussen spant zich de verkaveling op. Op de wat drogere gronden heeft Veen zich uitgebreid en verdicht tussen en buiten de linten. Langs de linten liggen boerenerven.

De locatie is in onderstaande figuur weergegeven op de historische kaart. Opvallend is de smalle opstrekkende verkaveling, opgespannen tussen de Groeneweg (voorheen Groene steeg) en Rivelstraat. De twee genoemde wegen vervolgen boogvormig, min of meer parallel hun weg. Tussen de wegen staat de verkaveling steeds haaks op de ontsluiting en op de opstrekkende verkaveling van het gebied ten westen van de Groeneweg. Hier verloopt de verkaveling overwegend in noord-zuidrichting. De gronden ter plaatse van het plangebied waren anno 1900 voornamelijk in gebruik als akkerland in tegenstelling tot de graslanden in de westelijk gelegen polder. In de huidige situatie is de richting van de verkaveling deels nog herkenbaar. Door ruilverkaveling zijn de gronden grootschaliger en soms blokvormig verkaveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0011.png"

Figuur 9: Historische kaart circa 1900

Infrastructuur

De provinciale weg N267 verbindt Veen met het westelijk gelegen Giessen en Oud-Heusden ten zuiden (zie figuur 10). De Groeneweg takt hierop aan en is de gebiedsontsluitingsweg vanuit zuidelijke richting. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontsluiting van de locatie mogelijk via via de Rivelstraat en Nieuwstraat. De Rivelstraat is ondergeschikt wat betreft ontsluitingsmogelijkheden. Vanuit Veen gaat een veerpont naar Aalst over de Afgedamde Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0012.png"

Figuur 10: Infrastructuur en ontsluiting plangebied

Bebouwingsstructuur

Veen kent veel woon-werkkavels. De woning staat aan de weg, bedrijfsbebouwing staat veelal enkele meters achter de woning. De oriëntatie is intern gericht. De woningen zijn beperkt in maat en schaal, bestaan uit één of twee bouwlagen met kap en zijn veelal vrijstaand of twee-aaneengebouwd.

2.3 Beleid in relatie tot dit plan

2.3.1 Rijksbeleid
2.3.1.1 Mestproblematiek als aanleiding

In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen. De sloopsubsidie kan alleen worden verstrekt voor gebouwen binnen de reconstructiegebieden.

2.3.1.2 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekende reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Hieraan zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant 3.000 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen.

Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.

2.3.1.3 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SvIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld de EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland, NNN).

Betekenis voor het bestemmingsplan

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgenomen nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit project. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral de gemeente.

2.3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. De ladder bevat drie treden waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd. Om dit mogelijk te maken is het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd en wel de artikelen 1.1.1 en 3.1.6.

De ladder van duurzame verstedelijking houdt het volgende in:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving onder a blijkt dat sprake is van een actuele behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. Indien uit de beschrijving onder b blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende manieren van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking hebben de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling' een centrale betekenis. In artikel 1.1.1 Bro is bestaand stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is als volgt omschreven: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Betekenis voor het bestemmingsplan

De ladder moet worden toegepast indien sprake is van 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In de jurisprudentie is het begrip stedelijke ontwikkeling verder geconcretiseerd. In dit geval gaat het slechts om een verdichting, waarbij zes extra woningen worden toegevoegd. Niet wordt gesteld dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (zie hiervoor o.a. uitspraak ABRvS 11 juni 2014, 201306888/1/R2). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Desalniettemin wordt het initiatief in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch aan de ladder getoetst, zodat nut en noodzaak van herontwikkeling van het plan 'Nieuwstraat te Veen' wordt aangetoond.

Trede 1

De behoefte aan grote woon-werkkavels, zoals in het huidige plan 'Nieuwstraat te Veen', is de afgelopen jaren afgenomen door de gewijzigde (woning)marktomstandigheden. De behoefte aan kleinere woonkavels is echter nog altijd aanwezig. Dit vormt de aanleiding voor de herontwikkeling van voorliggend plan, waarbij - door de toevoeging van zes woningen en het overwegend verdwijnen van de woon-werkfunctie - in totaal maximaal 26 kleinere woonkavels ontstaan. De Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte heeft op een tiental andere locaties in Noord-Brabant soortgelijke herontwikkeling reeds in gang gezet (onder andere in Baarle-Nassau, Hilvarenbeek, Willemstad, Rucphen en Reusel De Mierden) en dit heeft tot meer verkopen geleid. Uit jurisprudentie (o.a. uitspraak ABRvS, 201303143/1/R4) volgt dat de actuele regionale behoefte kan worden bepaald op basis van een actuele regionale woonvisie en regionaal woningbouwprogramma.

De regionale ruimtevraag is gelijk aan de woningbehoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad). Voor het bepalen van de toekomstige woningbehoefte zijn demografie, economie, ligging, vestigingsmilieu en kwaliteit van de huidige woningvoorraad belangrijke variabelen. De provincie stelt tenminste eens per bestuursperiode een bevolkings- en woning behoefteprognose op. Daarnaast is in regionaal verband een woonvisie opgesteld voor Werkendam, Woudrichem en Aalburg. De regionale woonvisie dient als basis voor een regionale woonagenda en prestatieafspraken voor de periode 2016-2019 en heeft tot doel om een woonklimaat te realiseren dat past bij de woon- en leefambities in de regio. Deze prestatieafspraken worden periodiek gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg over de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave. Basis hiervoor vorm de bevolkings- en woningbehoefte van de provincie alsmede de uitgangspunten van de woonvisie. Voor de woonvisie is gebruik gemaakt van een model waarmee de effectieve vraag kan worden bepaald. Met name de verhuisbewegingen in het recente verleden zijn gebruikt.

Gebleken is dat de effectieve vraag en de huishoudensprognose van de provincie niet eenzelfde woningbouwbehoefte genereren. De effectieve vraag op basis van de Woonvisie is in 2015 469 , de woningbehoefte op basis van de provinciale prognose bedraagt 675. Wanneer de harde plancapaciteit van 418 hiervan af wordt gehaald, blijft een woningbehoefte over met een bandbreedte tussen de 51-257 nieuwe woningen tot 2025. Deze bandbreedte wordt gezien als een verantwoorde basis voor de regionale woningbehoefte.

Op 1 januari 2016 is de provinciale woningbehoefte verhoogd van 675 naar 720 en tevens vastgelegd in de Regionale Agenda Wonen 2016. De prognose voor 1 januari 2017 is 760. Op 1 oktober 2016 is de harde plancapaciteit, inclusief de woningaantallen die middels het bestemmingsplan Wijk en Aalburg worden toegevoegd gesteld op 468. De harde plancapaciteit blijft hiermee net onder de effectieve vraag zoals vastgelegd in de Woonvisie van 2015. Wanneer de harde plancapaciteit op 1 oktober 2016, inclusief het bestemmingsplan Wijk en Aalburg wordt afgetrokken van de provinciale woningbouwprognoses blijft een woningbehoefte over met een bandbreedte tussen de 1-252 nieuwe woningen. Voor 2017 wordt de woningbouwbehoefte geschat op 292 (760-468).

Er is desondanks sprake van een gespannen situatie op de woningbouwmarkt van Veen. Dit betekent echter niet dat toevoeging van woningen niet mogelijk is. Indien aangetoond wordt dat de realisatie een toegevoegde waarde heeft voor de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen, dan kan medewerking worden verleend. De woningen onderscheiden zich op het gebied van duurzaamheid alsmede ruimtelijke kwaliteit. De te realiseren woningen zijn energiezuiniger en beter voor het milieu dan de huidige woningvoorraad. Tevens worden een duurzaam watersysteem en hoogwaardige groenvoorzieningen gerealiseerd. Zo wordt voldaan aan diverse gemeentelijke doelstellingen en betekent het plan een toegevoegde waarde voor de bestaande woningvoorraad.

Hiermee is aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte naar de geplande kavels. Aan trede 1 wordt voldaan.

Trede 2

Met de herontwikkeling van 'Nieuwstraat te Veen' kan tegemoet worden gekomen aan de actuele regionale behoefte binnen bestaand stedelijk gebied. Door verdichting van het plan wordt spaarzaam omgegaan met de ruimte binnen de bestaande harde plannen. Het gebied wordt verdicht door (in plaats van 20 woon-werkkavels) maximaal 26 middelgrote (overwegend op uitsluitend wonen gerichte) kavels uit te geven, met als doel beter aan te sluiten op de huidige vraag. Vernieuwing en transformatie van het aanbod binnen de opgave is het uitgangspunt. Ook aan trede 2 wordt voldaan. Hiermee is aangetoond dat het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 3

Deze trede is niet van toepassing, aangezien de ontwikkeling geheel binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt.

2.3.2 Provinciaal en regionaal beleid
2.3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (hierna: SVRO) in werking getreden en is een actualisatie van de visie, die in 2010 is vastgesteld. In de SVRO geeft de provincie Noord-Brabant aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Noord-Brabant. De structuurvisie bestaat uit twee delen en een uitwerking. Daarnaast zijn voor specifieke onderwerpen deelstructuurvisies opgesteld.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid en de provincie heeft daarin haar belangen bepaald en ruimtelijke keuzes gemaakt. De provincie staat voor een aantal grote maatschappelijke vraagstukken dat leidt tot ruimtelijke opgaven. Het gaat dan om de ruimtelijke opgaven die voorkomen uit bijvoorbeeld de veranderingen in het klimaat, de toenemende concurrentie tussen economische regio's, de groeiende mobiliteit en de afnemende bevolkingsgroei. Deze opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes, die zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen, hanteert de provincie twee leidende principes. Het gaat hier ten eerste om ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid en ten tweede om vestigings- en leefklimaat en gezondheid. De provincie heeft hierbij als sturingsfilosofie 'samenwerken aan kwaliteit'. Samen met andere overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties geeft de provincie vorm aan de duurzame ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, waarbij subsidiariteit en vertrouwen bepalend is.

In Deel B zijn vier ruimtelijke structuren beschreven en voor iedere structuur heeft de provincie haar ambities en beleid geformuleerd. Het gaat hierbij om de groenblauwe structuur, het landelijke gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Betekenis voor het bestemmingsplan  

Op de structurenkaart behorend bij de SVRO is te zien dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de volgende structuren: gemengd landelijk gebied en zoekgebied verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0013.png"

Figuur 11: Uitsnede structurenkaart SVRO met plangebied indicatief aangeduid

Het gemengd landelijk gebied is het landelijk gebied waar een menging van functies aanwezig is. De mate van menging varieert van gemengde plattelandseconomie tot primair agrarisch gebied. Het plangebied, zeker gezien de ligging op de grens met de bebouwingskern, kenmerkt zich als gemengde plattelandseconomie, waar met name ruimte is voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. De woningbouwontwikkeling Nieuwstraat en de herontwikkeling daarvan past dan ook in het algemeen beleidsuitgangspunt multifunctioneel gebruik toe te staan.

De situering van het plangebied binnen de structuur 'zoekgebied verstedelijking' sluit hier op aan. Binnen dit zoekgebied moet de lokale verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken, voorzieningen) worden opgevangen. De provincie Noord-Brabant heeft zoekgebieden voor verstedelijking aangewezen voor ontwikkelingen, waarbij aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking gekozen wordt voor uitbreiding van de verstedelijkingsruimte. De aanwijzing van deze zoekgebieden is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten en in overleg met waterschappen en gemeenten. Provincie en gemeenten voeren regionaal overleg om goede afstemming van de stedelijke ontwikkelingen, waaronder voorzieningen, te bevorderen. In het regionaal ruimtelijk overleg zet de provincie in op het bereiken van verknoping van stedelijke ontwikkelingen en infrastructuur. In regionaal verband wordt onder meer de Regionale Agenda Wonen opgesteld, waarin de regionale afspraken over de gemeentelijke woningbouwprogramma's centraal staan. De herontwikkeling van de bestaande nieuwbouwlocatie past binnen de structuur 'zoekgebied verstedelijking', aangezien hier de lokale verstedelijkingsbehoefte aan woningbouw binnen Veen wordt opgevangen en dit getuigt dan ook van zorgvuldig ruimtegebruik. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen.

2.3.2.2 Verordening Ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 10 juli 2015 de Verordening Ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. De wijzigingen ten opzichte van de eerdere versie zijn van ondergeschikte en veelal technische aard. De verordening stelt eisen aan door Noord-Brabantse gemeenten op te stellen bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. De onderwerpen waar de Verordening Ruimte 2014 regulerend optreedt, komen voort uit de provinciale structuurvisie. In artikel 2 Verordening Ruimte 2014 is bepaald dat de verordening van toepassing is op bestemmingsplannen.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Vanuit de Verordening Ruimte 2014 zijn de regels met betrekking tot zowel de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als het bestaand stedelijk gebied van belang. Voor het plangebied zijn in de Verordening Ruimte 2014 tevens regels gesteld ten aanzien van veehouderijen en mestbewerking. Aangezien voorliggend bestemmingsplan dergelijke functies niet toestaat, verdienen desbetreffende regels geen nadere toelichting.

Bestaand stedelijk gebied, kern in het landelijk gebied

In artikel 4 Verordening Ruimte 2014 is de voorwaarde gesteld dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In onderstaande figuur is zichtbaar dat het volledige plangebied van voorliggend bestemmingsplan - dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling - is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In artikel 4 worden aanvullende voorwaarden gesteld aan de ontwikkeling van specifieke functies, waaronder wonen. In artikel 4, lid 3, Verordening Ruimte 2014 worden voorwaarden gesteld voor de nieuwbouw van woningen. Zo moet de toelichting van een bestemmingsplan, gelegen in bestaand gebied, een verantwoording bevatten over de wijze waarop:

  • de afspraken uit het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen;
  • de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de deze afspraken en tot de harde plancapaciteit voor woningbouw.

In paragraaf 2.3.1.4 is reeds ingegaan op deze afspraken in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Overigens wordt onder harde plancapaciteit de capaciteit verstaan waarover een gemeente beschikt die wordt uitgedrukt in aantallen woningen en die zijn opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan, waarvan de bestemming nog niet is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0014.png"

Figuur 12: Uitsnede kaart Verordening Ruimte met plangebied indicatief aangeduid

Bevordering ruimtelijke kwaliteit

In artikel 3 Verordening Ruimte 2014 zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Zo dient de toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te bevatten dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de naaste omgeving. Hieronder wordt in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid verstaan. Daarnaast dient toepassing te worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In artikel 3, tweede lid, Verordening Ruimte 2014 is het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toegelicht.

Aangezien hier sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied geldt hiervoor enkel een tweetal onderdelen van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Allereerst moet worden aangetoond dat de uitbreiding van het ruimtebeslag noodzakelijk is aangezien de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te laten plaatsvinden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een bestaande nieuwbouwlocatie mogelijk. Daarmee treedt geen aanvullend ruimtebeslag op, maar is juist sprake van verdichting. Ten tweede dient toepassing te zijn gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, oftewel de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.3.1.4 is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit bestemmingsplan reeds aan bod gekomen.

Daarnaast zijn in artikel 3, derde lid, Verordening Ruimte 2014 vereisten opgenomen voor de in bestemmingsplannen opgenomen verantwoording ten aanzien van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze vereisten zijn als volgt:

  • in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  • de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
  • een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Een uitvoerige verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt met betrekking tot de aanwezige waarden, milieuaspecten en de verkeersafwikkeling en -aansluiting wordt gegeven in Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid.

2.3.2.3 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling

De provincie Noord-Brabant heeft als voorwaarde aan de 'Ruimte voor Ruimte-regeling gesteld dat de ontwikkeling van kavels direct dient te worden gerelateerd aan concreet te slopen staloppervlak. Zoals gesteld, mag er voor de sloop van 1.000 m2 stal één kavel worden ontwikkeld. Er hoeft geen sprake te zijn van een directe koppeling tussen de te slopen stallen en de ontwikkeling van kavels op één en dezelfde locatie. De sloop mag elders plaatsvinden dan de kavelontwikkeling.

Om aan te tonen dat er inderdaad per te ontwikkelen woningbouwkavel 1.000 m2 stallen gesloopt zijn, stelt de provincie conform afspraken met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidies in het kader van de beëindigingsregeling. De benodigde dossiernummers voor het totale plan 'Nieuwstraat te Veen', waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van uit maakt, zijn opgenomen in onderstaande tabel. Het betreft dossiernummers voor in totaal zestien 'Ruimte voor Ruimte'-bouwtitels.

AANVRAAGNUMMER   MESTNUMMER   SLOOP M2   TOEGEKENDE SLOOP M2  
4529985   113000855   1.782   921  
4529992   112069550   1.762   1.079  
4530884   111057469   1.022   1.022  
4530886   111028663   1.544   1.544  
4531105   113021615   2.910   2.910  
4531113   111024196   1.504   1.504  
4531115   114055823   1.224   1.224  
4531119   113017472   1.917   1.917  
4531146   112005837   1.968   1.968  
4531182   114024383   2.467   1.911  
       
Totaal ingebrachte m2 sloop: 16.000 m2  

Figuur 13: Dossiernummers RBV 'Ruimte voor Ruimte'-locatie Nieuwstraat

Het totale plan 'Nieuwstraat te Veen' omvat na de voorgenomen ontwikkeling 38 kavels, waarvan de uitgifte van 16 kavels bestaat uit 'Ruimte voor Ruimte'-titels. De overige 22 kavels binnen het totale plan worden ontwikkeld vanuit het reguliere gemeentelijke contingent.

2.3.2.4 Regionale Agenda Wonen

Op 8 december 2015 heeft het Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant (hierna: RRO) een nieuwe Regionale Agenda Wonen vastgesteld. De gemeente Aalburg maakt onderdeel uit van dit regionaal overleg. De Regionale Agenda Wonen is opgesteld door de provincie Noord-Brabant, samen met de Regio West-Brabant.

In de Regionale Agenda Wonen is een aantal actuele woonthema's benoemd voor 2016. Een van deze thema's is de onderlinge afstemming van de woningbouwprogrammering en het maken van duurzame verstedelijkingsafspraken. Dit betekent in de eerste plaats dat gemeenten verder inzetten op het creëren van ruimte en flexibiliteit in de eigen gemeentelijke woningbouwprogrammering. Regionaal zal daarnaast een verdere verdieping plaatsvinden op ladderproof maken van de regionale woningbouwafspraken. Ten slotte zal bij het verder vormgeven van een (sub)regionaal woningperspectief aspecten als inbreiding en zorgvuldig ruimtegebruik regionaal verder worden uitgediept. In samenhang hiermee zijn de regionale woningbouwafspraken voor West-Brabant vastgelegd.

In het RRO maakt de provincie samen met de regiogemeenten jaarlijks afspraken over de regionale woningbouwopgave voor een periode van tien jaar, uitgesplitst per gemeente. De komende jaren is bij de meeste gemeenten in de regio West-Brabant een groei in de woningbehoefte. Daarnaast is de kwalitatieve vraag naar woningen steeds dynamischer. Deze veranderende markt en woningbehoefte vragen om maatwerk en daarmee om flexbiliteit in bestemmingsplannen. Flexibiliteit in plannen biedt ruimte voor het verbeteren van de bestaande voorraad en het herbestemmen van leegstaand vastgoed en is daarmee in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de nieuwe regionale woningbouwafspraken is uitgegaan van de periode 2015 t/m 2024. Overigens vallen Ruimte-voor-Ruimte woningen buiten de regionale woningbouwafspraken, aangezien deze woningen aanvullend zijn op deze regionale afspraken.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De toevoeging van zes woningen in het plan Nieuwstraat past binnen het nog beschikbare contingent. Uit de Regionale Agenda Wonen volgt namelijk dat de woningvoorraad binnen de gemeente Aalburg in de periode 2015 t/m 2024 dient te groeien met 720 woningen. Voorliggend bestemmingsplan optimaliseert de harde plancapaciteit in de gemeente en zal zorgen voor een kwaliteitsimpuls van de op dit moment nog niet afgebouwde nieuwe wijk Nieuwstraat.

2.3.3 Gemeentelijk beleid
2.3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

De gemeenteraden van Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben op 2 juli 2013 (Aalburg) en 25 juni 2013 (Werkendam en Woudrichem) de Structuurvisie Land van Heusden en Altena gewijzigd vastgesteld. Met deze structuurvisie leggen de gemeentebesturen van de drie gemeenten de hoofdlijnen vast van het door hen gewenste ruimtelijke beleid richting 2025. In de structuurvisie zijn vijf beleidsvelden, mede in onderlinge samenhang, beschouwd. Het gaat hierbij om:

  • Wonen: het bieden van voldoende en passende woonruimte;
  • Voorzieningen: het veiligstellen van het aanbod van basisfuncties in de kernen;
  • Economie: een goed functionerende economie en een goede arbeidsparticipatie;
  • Omgeving en Eigenheid: behoud van de kwaliteit en karakteristieken van het landschap en de kernen;
  • Verkeer en mobiliteit: verkeersveilige infrastructuur voor alle verkeersdeelnemers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0015.png"

Figuur 14: Kaart bij Structuurvisie Land van Heusden en Altena

Betekenis voor het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de bestaande nieuwbouwlocatie Nieuwstraat in Veen mogelijk. Voor deze ontwikkeling zijn de beleidsvelden 'Wonen', 'Omgeving en Eigenheid' en 'Verkeer en mobiliteit' relevant.

Wonen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is een leefbare en fijne woonomgeving. Dit betekent een goede balans tussen vraag en aanbod voor wat betreft de woningvoorraad. Naast de kwantiteit is ook de kwaliteit van de woning, de directe woonomgeving en de dorpen van groot belang. Het beleid voor goed wonen is uitgewerkt in vier vormen van beleid:

  • Een woningvoorraad geschikt voor specifieke doelgroepen;
  • Invulling geven aan de prestatieafspraken;
  • Woningbouwinitiatieven moeten bijdragen aan de woonkwaliteit;
  • Verval van de woningvoorraad en woningomgeving voorkomen.

De gemeenten streven naar het optimaal benutten van het bestaand stedelijk gebied. Dit mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid en van de gebiedseigen ruimtelijke kwaliteiten van de kernen Vandaar dat naar verwachting een groter aandeel van de woningbouw de komende jaren op uitleglocaties wordt gerealiseerd. Deze woningbouwinitiatieven moeten ook bijdragen aan de woonkwaliteit. Zo moeten deze bijdragen aan de kwaliteiten van het buitengebied en de omgevingskwaliteiten van de omgeving. Bij de nieuwbouwontwikkeling Nieuwstraat en de voorgenomen herontwikkeling is nadrukkelijk aandacht besteed aan de omgeving van het plangebied. Het initiatief draagt dan ook bij aan de woonkwaliteit in Veen.

Omgeving en Eigenheid

Voor de dorpen richt het beleid zich primair op het versterken van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden en gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen, in hun setting van het omringend landelijk gebied en de daarbij behorende omgevingskwaliteiten. Daarbij willen de gemeenten particuliere initiatieven faciliteren, die bijdragen aan het behoud van de leefbaarheid en de structuur van het dorp. In voorliggend bestemmingsplan en de ontwikkeling van nieuwbouwlocatie Nieuwstraat in algemene zin is nadrukkelijk aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en de aansluiting op en het behoud van de dorpse leefomgeving

Verkeer en mobiliteit

Een optimale mobiliteit voor de inwoners van de gemeenten is essentieel voor het bieden van een prettig woon- en leefklimaat. Omdat verkeer en vervoer zich niet beperken tot de gemeentegrenzen is een gezamenlijk Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan opgesteld (zie ook paragraaf 2.3.3.4). Het beleid ten aanzien van de mobiliteitsstructuur bestaat uit vier onderdelen:

  • Verkeersveilige infrastructuur voor alle verkeersdeelnemers;
  • Goede bereikbaarheid van voor leefbaarheid belangrijke voorzieningen;
  • Nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen aan het oplossen van bestaande knelpunten;
  • Verslechteren van bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid door gebruik mobiliteitsstructuur.

Bij de herontwikkeling van de nieuwbouwlocatie Nieuwstraat is nadrukkelijk aandacht besteed aan de verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers. Zo wordt het plangebied aan de Groeneweg ontsloten voor gemotoriseerd verkeer. Daarnaast is de doorsteek naar de Nieuwstraat slechts toegankelijk voor langzaam verkeer en wordt afgesloten voor autoverkeer, uitgezonderd hulpdiensten en de afvalophaaldienst. Tot slot wordt in het gebied in lijn met het beleid op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.

2.3.3.2 Strategische Visie 2007-2027: Aalburg op weg naar morgen

De Strategische Visie 2007-2027 "Aalburg op weg naar morgen" is op 30 oktober 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. Deze visie heeft betrekking op de sociale, culturele en economische aspecten van de lokale samenleving in de toekomst, op de plaats van die samenleving in de wijdere omgeving en op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van haar grondgebied. Voor de inwoners en ondernemers van Aalburg, maar ook voor anderen die in Aalburg zijn geïnteresseerd als bezoeker of zich er zouden willen vestigen, moet de visie een beeld schetsen van Aalburg in de toekomst. De Strategische Visie 2027 dient daarbij als kompas, dat regelmatig aan herijking kan worden onderworpen.

De Strategische Visie is ontwikkeld volgens zes thema's, die de belangrijkste aspecten omvatten waarover de Strategische Visie zich uitspreekt. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • Identiteit en imago;
  • Economie en werkgelegenheid;
  • Wonen en leefbaarheid;
  • Governance;
  • Ruimtelijke inrichting;
  • Duurzame ontwikkeling en milieu.

De ambities, georganiseerd rondom deze zes thema's, vormen samen het streefbeeld voor Aalburg. Het streefbeeld is dat Aalburg bekend wil zijn als een eigentijdse, ondernemende gemeente, die als dorpse gemeenschap ruimte heeft, laat en biedt:

  • aan een ieder, die wil samenleven in openheid en rust in een op zorg en gezondheid gerichte omgeving;
  • aan iedereen, die de kracht van traditionele waarden waardeert;
  • aan wie wil ondernemen met wellicht de wereld als markt.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Van de zes in de Strategische Visie benoemde onderwerpen zijn met name 'wonen en leefbaarheid' en 'ruimtelijke inrichting' van belang. Zo draagt voorliggend bestemmingsplan bij aan het bieden van een schone, veilige, rustige en gezonde leefomgeving en getuigt van een passende woningvoorraad. Bovendien worden bij deze ontwikkeling de bestaande ruimtelijke kwaliteiten behouden en waar mogelijk versterkt.

2.3.3.3 Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena

De gemeenteraden van Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben op 15 december 2015 de Regionale Woonvisie Land van Heusden en Altena vastgesteld. De Regionale Woonvisie is een gezamenlijke visie en bevat de ambities op het terrein van wonen, welzijn, zorg en duurzaamheid van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem en de betrokken woningcorporaties.

In de woonvisie zijn tien principes benoemd die richtinggevend zijn voor het woonbeleid en de uitvoering:

  • 1. Bouwen waar de bevolking (ook op termijn) behoefte aan heeft;
  • 2. Benutten van kansen die zich in de bestaande voorraad voordoen;
  • 3. Oog hebben voor eigen identiteit en authenticiteit;
  • 4. Sturen vanuit organische ontwikkeling;
  • 5. Koesteren van ondernemerschap en eigen initiatief;
  • 6. Ruimte geven aan innovatie en experimenten;
  • 7. Oog houden voor de onderkant en ruimte geven aan de bovenkant;
  • 8. Verder verduurzamen van de woningvoorraad;
  • 9. Faciliteren het zorgen voor elkaar;
  • 10. Bijdragen aan het zorgeloos grijs worden.

Aan deze richtinggevende principes is ook een handelingsperspectief gekoppeld. Zo is een afwegingskader voor beleid en investeringen opgesteld dat bewuste sturing op deze principes geeft. Nieuwe initiatieven moeten bijdragen aan deze principes en daarbij wordt bovendien gekeken of het initiatief ook in de bestaande voorraad of het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, welke belemmeringen er zijn en hoe deze mogelijk kunnen worden opgelost.

Betekenis voor het bestemmingsplan  

Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een bestaande nieuwbouwlocatie mogelijk. Deze herontwikkeling is noodzakelijk om aan te sluiten op een veranderende vraag. Er is dus sprake van een bijstelling van de bestaande locatie Nieuwstraat en derhalve geen nieuwe ontwikkeling. Voorliggend plan betreft verdichting van het bestaande plan, waarmee wordt aangesloten bij de beleidsdoelen uit de woonvisie.

2.3.3.4 Gezamenlijk Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Land van Heusden en Altena

Op 31 mei 2011 is het Gezamenlijk Verkeers- en Vervoersplan Land van Heusden en Altena vastgesteld door de gemeenteraad van Aalburg. De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem liggen in het Land van Heusden en Altena. De samenwerking tussen deze gemeenten is de laatste jaren sterker geworden en aangezien verkeer en vervoer zich niet beperkt tot de gemeentelijke grenzen, is een gezamenlijk Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) opgesteld.

Het GVVP is opgebouwd uit vier delen: inventarisatie, beleid op hoofdlijnen, deelplannen en uitvoeringsprogramma. In het beleid staan drie thema's centraal:

  • Leefbaarheid;
  • Verkeersveiligheid;
  • Bereikbaarheid.

De samenhang tussen deze thema's komt tot uiting in het uitgangspunt 'verkeer op de juiste plaats': een beperkt aantal doorgaande wegen zorgt voor verwerking van het verkeer en in de overige gebieden staat de kwaliteit, leefbaarheid en verkeersveiligheid centraal. Dit uitgangspunt is vertaald naar een wegcategorisering. Er is een onderscheid gemaakt in wegen met een verkeersfunctie enerzijds en erftoegangswegen anderzijds. Onder wegen met een verkeersfunctie wordt verstaan stroomwegen (Rijksweg) en gebiedsontsluitingswegen, oftewel overige ontsluitende wegen. Het is belangrijk dat de wegen met een verkeersfunctie aantrekkelijk zijn voor mensen om te voor kiezen, zodat andere en minder geschikte wegen minder worden gebruikt.

Een uitvoeringsprogramma maakt onderdeel uit van het GVVP en daarin wordt omschreven welke maatregelen worden genomen om de beleidsdoelen ten aanzien van leefbaarheid, verkeersveiligheid en bereikbaarheid te bereiken.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plangebied wordt hoofdzakelijk ontsloten via de Groeneweg, die in het GVVP is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingweg. De Groeneweg heeft daarmee een belangrijke verkeersfunctie. In het uitvoeringsprogramma is voor deze weg een specifieke maatregel benoemd: het verbeteren van de duidelijkheid van de 30km-poort bij de kruising van de Nieuwstraat en de Groeneweg. Het GVVP heeft voor voorliggend bestemmingsplan met name relevantie ten aanzien van het parkeren. Zo geldt het beleidsuitgangspunt dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Overeenkomstig de Notitie Parkeernormen moet in de eigen parkeerbehoefte worden voorzien.

In paragraaf 2.1.2 wordt de toekomstige verkeersstructuur en wijze waarop wordt voorzien in de parkeerbehoefte nader beschreven.

2.3.3.5 Notitie Parkeren

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Aalburg ingestemd met de 'Notitie Parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem’. De notitie is opgesteld aan de hand van de landelijk gebruikte en geaccepteerde normen zoals opgesteld in de CROW-publicatie 182. De notitie is afgestemd op de lokale Aalburgse situatie en omstandigheden. Doel van de notitie is duidelijke kaders vast te stellen, waar nieuwe ruimtelijke initiatieven qua parkeernormen aan moeten voldoen. Dit biedt duidelijkheid aan de gemeente en de initiatiefnemer.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Gezien het landelijke karakter van het Land van Heusden en Altena en de beperkte alternatieven in het gebied, de prognose van een stijgend aantal huishoudens en autobezit per huishouden wordt in dit gebied uitgegaan van de maximale parkeerkencijfers zoals weergegeven in het CROW. De parkeernormen zijn de maximale parkeerkencijfers inclusief het aangepaste aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Voor woningen in de categorie 'woning duur' wordt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Uitgangspunt van de ontwikkeling is om parkeergelegenheid te creëren op eigen terrein.

2.3.4 Conclusie beleidskader

Het plan past binnen het ruimtelijk beleidskader dat gevormd wordt door het Rijk, de provincie Noord-Brabant en tot slot de gemeente Aalburg.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen

3.2 Milieu

3.2.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een nieuwe bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

3.2.1.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te bepalen van de grond waar de herontwikkeling van nieuwbouwlocatie Nieuwstraat plaatsvindt, is onderzoek uitgevoerd door Sweco Nederland B.V. Het onderzoek, gedateerd 25 maart 2016, is opgenomen als Bijlage 1. Het onderzoek omvat zowel een actualisatie van bestaand bodemonderzoek als verkennend bodemonderzoek.

Ter plaatse van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, is recent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In samenspraak met Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) is ter actualisatie van het in 2010 uitgevoerd onderzoek de bovengrond en het grondwater onderzocht. In het verleden is de aanwezigheid van asbest onderzocht. Een actualiserend onderzoek is niet nodig.

Uit het actualiserend bodemonderzoek komt naar voren dat er plaatselijk sprake is van licht verhoogde gehalten. Deze gehalten zijn echter dusdanig laag, dat bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit de grond altijd van de klasse 'Altijd toepasbaar' is. Daarnaast is in een licht verhoogd gehalte aan barium en plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan molybdeen aangetroffen. Deze verhoogde gehalten betreffen vermoedelijk van nature aanwezige verhogingen.

Dit betekent dat de grond van een dermate hoge kwaliteit is dat deze geschikt is voor het gewijzigde functie die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Er bestaat op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit dan ook geen belemmering voor de herontwikkeling van de bestaande nieuwbouwlocatie Nieuwstraat.

3.2.2 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:

  • Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

3.2.2.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

Met de NIBM-rekentool kan worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. In de rekentool zijn de verkeersgegevens gebruikt, zoals deze zijn ook gehanteerd bij de oorspronkelijke planvorming. Zo is het aantal extra verkeersbewegingen opgenomen als gevolg van de herontwikkeling, waarmee 6 extra wooneenheden mogelijk worden gemaakt. Een wooneenheid genereert ongeveer 8 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaand van CROW-publicatie 317 "Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren"(oktober 2012). De verkeersgeneratie ten gevolge van de herontwikkeling van het plangebied kent daarmee een etmaalgemiddelde van 48 verkeersbewegingen.

De berekeningen zijn uitgevoerd met de 'Niet in betekenende mate tool' (NIBM-tool, versie maart 2015). Deze rekentool is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil. In onderstaande figuur is het resultaat weergegeven van de NIBM-rekentool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0016.png"

Figuur 15: Uitkomsten toepassing NIBM-tool (versie maart 2015)

Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de herontwikkeling van het plangebied de toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de ontsluitende wegen niet boven 1,2 µg/m3 komt. Hieruit volgt dat op voorhand duidelijk is dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert.

3.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Aalburg de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande figuur geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype
rustige woonwijk  
Richtafstand tot omgevingstype
gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Figuur 16: Richtafstanden uit Bedrijven en milieuzonering

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkeling. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.

3.2.3.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het gebied rondom de woningbouwlocatie kan vanwege de verscheidenheid aan functies; wonen, al bestaande winkels, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid, worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Met voorliggend bestemmingsplan worden uitsluitend milieugevoelige functies in de vorm van woningen mogelijk gemaakt. Onderzocht moet worden of deze woningen geen onaanvaardbare hinder ondervinden van omliggende bedrijvigheid en of deze bedrijven niet worden beperkt door de herontwikkeling van de woningbouwlocatie Nieuwstraat. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de nabijgelegen bedrijvigheid in de vorm van het koopcentrum en het autoschadeherstelbedrijf relevant.

In het koopcentrum is zowel detailhandel als lichte horeca aanwezig. Supermarkten en winkels (respectievelijk SBI-code 47 en 471) en lichte horeca (SBI-code 561) vallen in milieucategorie 1 in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). In een gemengd gebied wordt een richtafstand van 0 m tot omliggende woningen voorgeschreven. In een rustige woonwijk wordt een richtafstand van 10 m voorgeschreven. De woningen die mogelijk worden gemaakt met deze herontwikkeling liggen op een afstand groter dan 10 meter tot het koopcentrum. Hierbij is rekening gehouden met de uitbreiding van het koopcentrum. Hierbij is de afstand aangehouden tussen enerzijds de grens van de nieuwbouw, waarbinnen de functies detailhandel en lichte horeca zijn toegestaan, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.

Autoschadeherstelbedrijven (SBI-code 501, 502 en 504) vallen in milieucategorie 2 in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Om een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen te bereiken is in de eerder planvorming een afstand van 50 m aangehouden tot het autoschadeherstelbedrijf. Hierbij is geluid het bepalende milieuhinderaspect. In de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze bedrijvigheid middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie'. Binnen deze zone zijn geen geluidsgevoelige functies en gebouwen toegestaan.

Gezien de aan te houden afstanden tot de omliggende bedrijvigheid en de borging daarvan in voorliggend bestemmingsplan is vanuit het oogpunt van milieuzonering en functiescheiding sprake van een goede ruimtelijke ordening.

3.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
3.2.4.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen met een externe veiligheidsrisico. Daarnaast is in de directe omgeving geen infrastructuur aanwezig die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om het plan te realiseren.

3.2.5 Geluid

Er dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Om te onderzoeken of het plan voldoet aan de wettelijke normen en of sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie is door Sweco Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek, gedateerd 24 maart 2017, is opgenomen als Bijlage 2.

3.2.5.1 Relevant kader

Het relevant kader houdt verband met enerzijds industrielawaai en anderzijds wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Het bestaat uit de realisatie van nieuwe woningen binnen de zone van bestaande wegen. Bij het inpassen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient onderzocht te worden of deze vanuit de Wet geluidhinder op deze locatie gerealiseerd kunnen worden.

Voorkeursgrenswaarde, grenswaarde en hogere waarde

Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in een geluidszone van een bestaande weg is de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder van toepassing. De voorkeursgrenswaarde vormt de grenswaarde waaraan de geluidsbelasting wordt getoetst. Voor nieuw te projecteren geluidsgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg gelden de normen, zoals deze in onderstaande figuur zijn opgenomen.

Normering   'Regime nieuwe situaties'  
Voorkeursgrenswaarde   48 dB  
Maximale ontheffing (stedelijk)   63 dB  
Maximale ontheffing (buitenstedelijk)   53 dB
58 dB (bij agrarische bestemming)  
Binnenhuisbelasting   28 dB / 33 dB *)  

Figuur 17: Grenswaarden nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen

*) 28 dB wanneer er sprake is van een, volgens het Bouwbesluit, bedgebied en 33 dB voor een verblijfsgebied in een geluidsgevoelige bestemming zoals woning-, onderwijs-, bijeenkomst (voor kinderopvang) en gezondheidszorgfunctie.

Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dan moeten geluidsmaatregelen overwogen worden. Blijkt het niet mogelijk om met maatregelen de geluidsbelasting tot de grenswaarde terug te brengen, dan dient een hogere waarde te worden vastgesteld.

Ontheffingsprocedure

Onder bepaalde voorwaarden is ontheffing van de voorkeursgrenswaarde mogelijk bij het college van burgemeester en wethouders. Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde dient de procedure gevolgd te worden, zoals omschreven in het Besluit geluidhinder. Een van de aspecten hierbij is een ter visie legging van de akoestische rapportage. De in de Wet geluidhinder gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard. Gekoppeld aan een hogere grenswaarde is toetsing van de gevelwering vereist in verband met het maximum binnenniveau. Het binnenniveau mag de maximale waarde van 33 dB niet te boven gaan. Bij het nemen van het besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met het gemeentelijk ontheffingenbeleid.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag inzicht te krijgen in het 'geluidklimaat' binnen het studiegebied, dus al het geluid gecumuleerd. Ten aanzien van het gecumuleerde geluid is geen wettelijk kader gegeven en bestaan geen grenswaarden. Het bevoegd gezag dient aan de hand van de berekende waarde van het gecumuleerde geluidsniveau een afweging te maken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Veelal wordt het geluidklimaat afgewogen in relatie tot het binnenklimaat in woningen.

Industrielawaai

Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van woningen mogelijk. Bij een dergelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de bestaande situatie. Hier is sprake van een inrichting (koopcentrum Duijzer) nabij nieuwe woningen. De woningen mogen geen belemmering vormen voor het koopcentrum. Vandaar dat de ontwikkeling is getoetst aan het Activiteitenbesluit en de daarin gestelde normering van geluidsbelasting door inrichtingen.

3.2.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In het onderzoek is het wegverkeerslawaai onderzocht met het oog op de Wet geluidhinder. Hierbij is uitgegaan van de door de gemeente Aalburg verstrekte verkeersgegevens van de Rivelstraat, Groeneweg en Nieuwstraat voor respectievelijk de jaren 2009, 2008 en 2007. vervolgens zijn deze intensiteiten opgehoogd met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,5% om tot de etmaalintensiteiten in het jaar 2026 te komen. In de prognose voor 2026 is bovendien rekening gehouden met zowel de herontwikkeling van woningbouwlocatie Nieuwstraat als de uitbreiding van het nabijgelegen koopcentrum. De Groeneweg en de Rivelstraat hebben beide een onderzoekszone voor wegverkeerslawaai op grond van de Wet geluidhinder. De Nieuwstraat is echter een 30 km/u-weg en is derhalve niet relevant voor toetsing aan de Wet geluidhinder. Het wegverkeerslawaai dat optreedt als gevolg van deze weg is echter wel meegenomen in de beschouwing ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai vanuit Wet geluidhinder

De gevelbelasting van de te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen die optreedt als gevolg van wegverkeer op de Rivelstraat en Groeneweg is onderzocht.

Voor de geluidsbelasting van de Rivelstraat kan worden gesteld dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de zes direct ten oosten van het plangebied gelegen woningen. Uit het onderzoek volgt dat de woningen aan de achterzijde een geluidsluwe gevel hebben. Ten aanzien van de overschrijdingen dienen maatregelen te worden onderzocht. Hoewel het aanbrengen van geluidsstil asfalt moeilijk inpasbaar is, vanwege het veelal wringende en afslaande verkeer, is deze maatregel onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat door deze maatregel de geluidsbelasting op één van de woningen onder de voorkeurgrenswaarde van 48 dB komt. Deze maatregel biedt dan ook niet voldoende soelaas om overal te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Maatregelen in de vorm van schermen of wallen stuiten in deze situatie op bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard en deze zijn dan ook niet nader onderzocht. Er wordt dan ook geadviseerd om hogere grenswaarden aan te vragen voor het zestal woningen aan de Rivelstraat.

Voor de Groeneweg kan worden gesteld dat alle woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Aangezien de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, is geen verdere geluidsprocedure noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai vanuit een goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het bevoegd gezag inzicht te krijgen in het 'geluidklimaat' binnen het studiegebied. Er dient dus gekeken te worden naar het gecumuleerde geluid. Ten aanzien van het gecumuleerde geluid bestaat geen wettelijk kader en hier bestaan geen grenswaarden voor. Het bevoegd gezag dient aan de hand van de berekende waarde van het gecumuleerde geluidsniveau een afweging te maken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege direct aangelegen wegen onderzocht, waaronder de Nieuwstraat. Uit het onderzoek volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting dusdanig is er geen aanvullende maatregelen nodig zijn voor de gevelwering van de binnen het plangebied te realiseren woningen. Vanuit het Bouwbesluit geldt namelijk de verplichting voor nieuwbouwwoningen om te voorzien in een gevelwering van minimaal 20 dB en de eis van een binnenwaarde van 33 dB. Op een aantal woningen treedt een gecumuleerde geluidsbelasting op groter dan 53 dB. De standaardgevelwering is in dat geval onvoldoende om te kunnen voldoen aan de vereiste binnenwaarde. Daarom is voor deze woningen extra aandacht noodzakelijk voor de gevelwering.

Uit het onderzoek volgt dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, omdat de woningen voorzien zijn van ten minste één geluidsluwe gevel. Daarnaast is de gecumuleerde geluidsbelasting beperkt tot maximaal 59 dB. Om te kunnen voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB is derhalve een gevelwering van 26 dB noodzakelijk, die zonder meer kan worden bewerkstelligd. Daarmee is bij alle nieuwbouwwoningen binnen het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

Aan de hand van de representatieve bedrijfssituatie is het geluid afkomstig van de inrichting onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting, in het kader van het langtijdgemiddelde beooordelingsniveau, op de nieuw te bouwen woningen onder de grenswaarde van 50 dB(A) ligt. Hiermee vormt de nieuwbouw van woningen geen belemmering voor het koopcentrum. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de maximale geluidniveaus beneden de geldende grenswaarden blijven. De piekgeluidniveau (LAmax ) bedraagt niet meer dan 69 dB(A) in de dagperiode, 63 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Er wordt daarmee voldaan aan de grenswaarden in deze perioden van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).

3.2.6 Geurhinder

Bij planologische ontwikkelingen nabij veehouderijen speelt in en nabij het buitengebied in Nederland het aspect geur meestal een rol. Voor veehouderijen is het geurbeleid vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren voor de rest van Nederland:

  • de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996;
  • de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en;
  • het Cumulatierapport.

Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland.

Door de gemeenteraad van Aalburg is geen gebiedsvisie geur vastgesteld. Daarom is het onderhavige plan getoetst aan de Wgv. Hieronder wordt verder ingegaan op de Wgv.

Bestemmingsplanwijzigingen

Bij besluitvorming over (wijziging van) een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Voor een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Dat is tevens van belang voor eventuele planschade in het kader van de Wro.

Volgens jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stank- en geurcirkels niet toelaatbaar is. Bij de oude stankregelgeving in het kader van de veehouderij moesten geplande geurgevoelige objecten daarom de minimumafstanden tot veehouderijen in acht nemen. Als deze lijn wordt doorgetrokken naar de Wgv, is het niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontouren van de geldende norm. Andersom geldt dat indien de geurgevoelige objecten in het plangebied buiten de contouren van de geldende geurnorm zijn geprojecteerd er, gelet op voorgaande in principe sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat mits sprake is van een verspreide (gemiddelde) ligging van de veehouderijen.

In het belang van een zorgvuldige besluitvorming dient ook de verwachte geurhinder in het plangebied in relatie tot de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mee te wegen. De geurhinder in een gebied wordt behalve door de geurbelasting per bedrijf, de zogenaamde voorgrondbelasting, ook bepaald door de totale geurbelasting. De gemeenteraad kan in een gebiedsvisie afwegen welk hinderniveau acceptabel is, en deze normstelling vaststellen in een gemeentelijke verordening. In onderhavige geval is er geen gebiedsvisie geur.

Als binnen de contour van de norm (voorgrondbelasting) al geurgevoelige objecten liggen, wordt een bedrijf niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. In het onderhavige geval worden geen nieuwe woningen binnen een geurcirkel geprojecteerd. Als het bedrijf niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen.

Normstelling

In het onderhavige geval is er geen gebiedsgericht geurbeleid door de gemeente opgesteld. Hierdoor is de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) van toepassing. De Wgv bevat (afstands)normen (uitgedrukt in odour units respectievelijk meters) die in acht moeten worden genomen. De geurbelastingnorm wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m3). Voor de geurbelasting is uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden (OUe/m3; P98). In de onderstaande tabel zijn de normen geurbelasting weergegeven conform artikel 3, eerste lid van de Wgv, die gelden voor de geurgevoelige objecten categorie d. en e. uit Tabel 2-1.

Het geurgevoelige object is gelegen in een:   Ten hoogste toegestane geurbelasting  
Niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom   2,0 OUe/m3  
Niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom   8,0 OUe/m3  
Concentratiegebied, binnen bebouwde kom   3,0 OUe/m3  
Concentratiegebied, buiten bebouwde kom   14,0 OUe/m3  

Figuur 18: Overzichtstabel toegestane geurbelasting

De normen zijn afgestemd op een 'gemiddeld gebied' waarin veehouderijen en geurgevoelige objecten op een redelijke afstand van elkaar zijn gelegen.

3.2.6.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen aanwezig. Om te bepalen of de ontwikkeling van woningbouwlocatie Nieuwstraat aanvaardbaar is, is ten tijde van de eerdere planvorming een geurscan op hoofdlijnen uitgevoerd. Deze scan is geactualiseerd aan de hand van de huidige situatie in en rondom het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Deze notitie, gedateerd 25 februari 2016, is opgenomen als Bijlage 3.

Ten opzichte van de eerder onderzochte situatie is de vergunning van de inrichting aan de Veensesteeg 5 ingetrokken. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in 2011 blijkt dat destijds ruim voldaan werd aan de zwaarste norm van 2,0 OUe/m3 van de Wet geurhinder en veehouderij. Nu deze vergunning is ingetrokken, is de situatie ter plaatse van het plangebied verbeterd voor het aspect geur. De nu dichtstbij gelegen inrichting ligt op een grotere afstand en kent een aanzienlijk lagere geuremissie dan de vroegere inrichting aan de Veensesteeg. Verder zijn er geen nieuwe inrichtingen gerealiseerd sinds 2011 en hebben zich geen wijzigingen voorgedaan in bestaande inrichtingen. Op grond hiervan is aannemelijk dat geen geuroverlast optreedt in het plangebied als gevolg van nabijgelegen veehouderijen. Er is dan ook geen belemmering het plan te realiseren.

3.3 Water

3.3.1 Inleiding

Water is één van de ordenende principes die de ruimtelijke ordening hanteert. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in de waterparagraaf. Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

Sweco Nederland B.V. heeft een watertoetsdocument opgesteld, waarin de effecten van deze ontwikkeling op de waterhuishouding worden beschreven. Het rapport, gedateerd 9 mei 2017, is opgenomen als Bijlage 4.

3.3.2 Watertoets

Het waterbeleid van het rijk en de provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rivierenland en de Handreiking Watertoets zijn de uitgangspunten van het waterschap benoemd voor het invullen van de watertoets.

Het plan dient hydrologische neutraal te zijn. Voor uitwerking van de hemelwaterafvoer betekent dit het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de vijftrapsstrategie, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is:

  • 1. hergebruik;
  • 2. vasthouden / infiltreren;
  • 3. bergen;
  • 4. afvoeren naar oppervlaktewater;
  • 5. afvoeren naar de riolering.

Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is afvoer naar een oppervlaktewater mogelijk. In dit geval geldt volgens de Keur dat compenserende waterberging noodzakelijk is. Er geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht wanneer minder verharding dan 500 m2 in stedelijk gebied of minder dan 1.500 m² in landelijk gebied wordt toegevoegd.

Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem.

3.3.3 Betekenis voor het bestemmingsplan
3.3.3.1 Huidige situatie plangebied

De bodem van het plangebied bestaat uit een kalkloze poldervaaggrond die ontwikkeld is in zavel en lichte klei. Deze grond komt veelal voor op de overgang van stroomruggronden naar de komgronden en heeft als voornaamste kenmerk een tussenlaag of bovengrond van kalkloze zware klei. Uit eerder uitgevoerd bodemonderzoek komt naar voren dat de doorlatendheid van deze bodem gering is. Door de geringe infiltratiecapaciteit zijn infiltratievoorzieningen niet toepasbaar zonder bodemverbetering.

De grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is gericht richting het noordoosten (richting de afgedamde Maas). De Maas heeft een drainerende werking op de omgeving. Ook de stromingsrichting van het freatisch grondwater zal overwegend noordoostelijk gericht zijn, maar lokaal kan de stromingsrichting afwijken door het voorkomen van sloten.

Aan de hand van bodemonderzoeken zijn de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddelde laagste grondwaterstanden (GLG) in beeld gebracht. De GHG varieert van circa 0,30 tot 0,50 m –mv (NAP +0,3 m à NAP +0,5 m). De GLG varieert van 1,4 tot 1,6 m –mv. (NAP -0,8 m à NAP -0,6 m).

Als ontwerpgrondwaterstand wordt uitgegaan van een stand van NAP +0,00 (0,70 m -mv). Het uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de huidige grondwaterstand gehandhaafd blijft en het oppervlaktewatersysteem niet nadelig beïnvloed wordt. Zo worden wegen aangelegd op een hoogte tot NAP +1,0 m. Dit betekent dat voldaan wordt aan de eis van een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m boven de GHG.

3.3.3.2 Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0738.BP6023-VG01_0017.png"

Figuur 19: Toekomstige inrichting plangebied en omgeving Nieuwstraat

Ten behoeve van de herontwikkeling van woningbouwlocatie wordt een wadi aangelegd met een diepte van 0,5 m. De wadi leidt niet tot het aantrekken van kwel, aangezien de wadi boven de GHG wordt aangelegd.

3.3.3.2.1 Riolering

Op het RWA-stelsel wordt zowel het regenwater van de daken als de wegverharding aangesloten. Het RWA-rioolstelsel loost via meerdere uitmondingen rechtstreeks op wadi aan de zuidrand van het plangebied en de watergang aan de Nieuwstraat.

De woningen lozen het huishoudelijk afvalwater op een nieuw DWA-stelsel, dat afvoert naar een nieuw rioolgemaal aan de zuidzijde van het plangebied. Dit rioolgemaal pompt het water via een nieuw aan te leggen persleiding naar de bestaande persleiding aan de Groeneweg.

3.3.3.2.2 Hemelwaterverwerking en compensatie

Door de ontwikkeling die dit bestemmingsplan toelaat, neemt het verhard oppervlak toe. Conform de bepalingen uit de Keur van Waterschap Rivierenland dient de toename aan nieuwe verhardingen gecompenseerd te worden om versnelde afvoer tegen te gaan. Uit berekeningen van de benodigde waterberging komt naar voren dat voorliggend bestemmingsplan dient te voorzien in 1.071 m3 waterberging.

Met de verbreding van de bestaande watergang langs de Nieuwstraat en de aanleg van een nieuwe watergang ten noordwesten van voorliggend bestemmingsplan wordt grotendeels voorzien in de benodigde watercompensatie. Ten behoeve van het beperkte tekort aan waterberging wordt door onder andere de initiatiefnemer voor de herontwikkeling en de gemeente Aalburg een overeenkomst gesloten die er op ziet dat het tekort aan waterberging wordt opgevangen met de waterberging aan de Groeneweg. Daarmee is geborgd dat in voldoende watercompensatie wordt voorzien. Deze wordt gecombineerd met de extra benodigde bergingscompensatie als gevolg van de uitbreiding van het koopcentrum.

3.3.3.2.3 Waterkwaliteit en volksgezondheid

Het hemelwater dat afkomstig is van daken kan worden gezien als schoon. Voor deze oppervlakken is het toepassen van een zogenaamde zuiverende voorziening niet nodig. Daarnaast komen ook rijbanen en parkeerplaatsen te liggen binnen het plangebied. Dit zijn potentieel verontreinigde oppervlakken. Om de vervuiling van het afstromend hemelwater zoveel mogelijk te beperken is het volgende van belang:

  • Gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen voorkomen;
  • Gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen voorkomen/beperken;
  • Strooien van zout bij gladheid beperken;
  • Autowassen op de kavels en op straat voorkomen;
  • Het gescheiden watersysteem goed communiceren richting de toekomstige gebruikers.
3.3.3.3 Betekenis voor het bestemmingsplan en reactie waterschap Rivierenland

Aangezien het plan voorziet in de benodigde watercompensatie en uitgaand van de genoemde uitgangspunten voor gebruik en realisatie, heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied en omgeving. De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap.

[PM te zijner tijd wordt de reactie van het waterschap verwerkt in deze watertoets]

3.4 Ecologie

Om de consequenties van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot de wet- en regelgeving voor natuur in beeld te brengen is natuuronderzoek uitgevoerd.

Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt sinds 1 januari 2017 plaats via de Wet natuurbescherming. Voorheen vond deze bescherming plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Het onderzoek is uitgevoerd conform het wettelijk kader zoals dat gold in 2016, zie Bijlage 5. Aanvullend is beoordeeld dat de conclusies van het onderzoek ook van toepassing zijn onder het nieuwe wettelijke kader, zie Bijlage 6.

3.4.1 Betekenis voor het bestemmingsplan

Sweco Nederland B.V. heeft actualiserend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van deze ontwikkeling op beschermde soorten planten, dieren en natuurgebieden. Het rapport, gedateerd 15 februari 2016, is opgenomen in Bijlage 5. Aanvullend is beoordeeld dat de conclusies van het onderzoek ook van toepassing zijn onder het nieuwe wettelijke kader, zie Bijlage 6. Het onderzoek is erop gericht om te bepalen in hoeverre de uitkomsten van een in 2010 uitgevoerde scan natuurwaarden actueel zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de vastgestelde natuurwaarden uit de scan natuurwaarden nog aanwezig zijn binnen het plangebied en in de directe omgeving. Anderzijds wordt duidelijk gemaakt wat de eventuele consequenties zijn van de voorgenomen ontwikkeling op de in het plangebied en de omgeving aanwezige natuurwaarden.

Soortenbescherming

Het plangebied maakt enkel onderdeel uit van leefgebied van algemeen beschermde soorten. Er is dan ook geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek naar zwaarder beschermde soorten. Voor de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht ten aanzien van algemeen beschermde soorten.

Wel dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels in plangebied. Alle broedende vogels zijn strikt beschermd en verstoring is niet toegestaan. Door in de planning rekening te houden met het broedseizoen - globaal lopend van half maart tot augustus - dan wel het tijdig treffen van maatregelen kan worden voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar wordt gewerkt. Zo kunnen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedende vogels worden vermeden. Aanbevolen wordt om buiten het broedseizoen vegetatie te verwijderen en deze tijdens het broedseizoen kort te houden.

Ook onder de Wet natuurbescherming wordt de lijst van vogelsoorten met jaarrond beschermde vast rust- en verblijfplaatsen gehanteerd. De conclusies en aanbevelingen uit de actualisatie van het verkennend natuuronderzoek (2016) zijn hierdoor actueel onder de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek naar vogels is niet noodzakelijk. Men dient echter wel rekening te houden met de broedperiode van vogels. Opzettelijke verstoring van broedvogels is toegestaan indien deze geen negatieve effecten heeft op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort.

Gebiedenbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van 4 kilometer tot Natura 2000-gebied Loevestijn, Pompveld & Kornsche Boezen. Gelet op de afstand en aard van de voorgenomen ontwikkeling kunnen effecten als verstoring door licht, geluid en trillingen op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied worden uitgesloten. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, kan leiden tot een toename van bestemmingsverkeer. Dit kan leiden tot de toename van stikstofdepositie op dit stikstofgevoelige Natura2000-gebied. Aangezien een groot deel van de bezoekers uit de kern Veen afkomstig is en de afstand gering is, is het aannemelijk dat er geen significant negatieve effecten optreden. Gelet op de omvang van het planvoornemen, zal de stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking naar verwachting zeer beperkt zijn. In een aanvullende stikstofdepositieberekening kan dit nader worden onderbouwd. Nadere vervolgstappen worden echter niet noodzakelijk geacht. Onder de Wet natuurbescherming geldt dezelfde conclusie.

De voorgenomen ontwikkeling is in 2016 getoetst aan de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hieruit blijkt dat het gehele plangebied geen deel uit maakt van gebieden die zijn aangewezen als NNN. Onderwijl heeft geen herbegrenzing van de bestaande NNN-gebieden plaatsgevonden waardoor het plangebied in de huidige situatie opnieuw geen onderdeel is van het NNN. Ruimtebeslag is hiermee op voorhand uitgesloten. Effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken op voorhand uitgesloten. Een nadere uitwerking van het 'nee, tenzij-principe' wordt niet noodzakelijk geacht.

3.5 Archeologie

Gemeenten hebben op grond van artikel 38a Monumentenweg 1988 de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem is archeologisch beleid opgesteld dat is geregeld in de 'Nota Archeologie' dat voor de gemeente Aalburg op 27 september 2011 is vastgesteld. Om te komen tot dit beleid is een archeologische beleidskaart opgesteld. De archeologische beleidskaart bestaat uit meerdere archeologische eenheden variërend van bijvoorbeeld 'AMK-terrein', 'hoge archeologische verwachtingswaarde' tot 'lage archeologische verwachtingswaarde'.

In het sectoraal bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen", zoals vastgesteld op 29 januari 2013, is het archeologisch beleid doorvertaald naar een juridisch-planologische regeling. Het plangebied is daarin volledig aangeduid als gebied met een "lage archeologische verwachting". Op grond van het archeologisch beleid worden er geen eisen gesteld aan ontwikkelingen binnen een dergelijke zone.

Wel blijft de archeologische meldingsplicht van kracht op grond van artikel 53 Monumentenwet 1988. Deze plicht houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dat dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.

3.6 Kabels en leidingen

Er liggen geen relevante buisleidingen in of nabij het plangebied, die van invloed zijn of kunnen zijn op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.7 Economische uitvoerbaarheid

3.7.1 Grondexploitatie

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet de haalbaarheid van nieuwe bestemmingsplannen worden onderzocht. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. In de Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is sprake. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Voor deze ontwikkeling zijn de kosten anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Aalburg en Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op grond van deze gegevens kan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate gewaarborgd worden geacht en is een exploitatieplan niet nodig.

3.7.2 Planschade

Planschade wordt in beginsel toegekend door het besluitvormend orgaan aan degenen die waardevermindering van onroerend goed ondervinden ten gevolge van het plan. De grondslag voor deze planschaderegeling wordt gegeven in artikel 6.1 Wro.

In artikel 6.4 onder a Wro is bepaald dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met de initiatiefnemer een overeenkomst te sluiten ten aanzien van planschade. In de tussen de gemeente Aalburg en de initiatiefnemer gesloten overeenkomst is opgenomen dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Daarmee is het risico op planschade afgedekt voor de gemeente Aalburg.

In de tussen de gemeente Aalburg en de initiatiefnemer gesloten overeenkomst is opgenomen dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Daarmee is het risico op planschade afgedekt voor de gemeente Aalburg.

3.8 Handhaving

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.

Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de verbeelding (ook wel plankaart genoemd) is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden behorende bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werk' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werk (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

De planregels zijn in lijn met de SVBP2012 verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel maar ook aan regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding is de bestemming van de gronden aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende zes bestemmingen:

Artikel 3 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan, evenals wegen, paden en waterberging middels een wadi. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn beperkt toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - schouwpad' mag niet worden gebouwd.

Artikel 4 Tuin

De voor 'Tuin' bestemde gronden zijn bestemd voor tuinen en voor parkeren op eigen terrein. Erkers, carports en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn beperkt toegelaten. De algemene bouwregels is opgenomen om te voldoen aan de eis van Waterschap Rivierenland ten aanzien van de 1,5 meter brede beschermingszone van de watergang.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is gegeven aan de wegen, straten, (voet- en rijwiel)paden, en groenstroken met een openbaar karakter. Binnen de bestemming zijn verder toegestaan bermen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.

Artikel 6 Water

Deze bestemming heeft betrekking op de A-watergangen in het plangebied, die van belang zijn voor de waterhuishouding.

Artikel 7 Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn bedoeld voor woningen. Tevens biedt de bestemming ruimte voor bij de woning behorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouw zijnde en voor het realiseren van ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Artikel 8 Wonen - Veen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen - Veen' zijn bedoeld voor vrijstaande woningen en om ruimte te bieden voor aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf in de categorieën 1 en 2. Tevens biedt de bestemming ruimte voor bij de woning behorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouw zijnde en voor het realiseren van ten minste 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Vanwege geluid afkomstig van het parkeerterrein van Koopcentrum Duijzer en van autoschadeherstelbedrijf Cornet is een milieuzone opgenomen die geluidsgevoelige ruimten uitsluit. Tot slot zijn voor de bouwregels en voor de gebruiksregels mogelijkheden tot afwijking opgenomen.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Ook voor herontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte-locatie Nieuwstraat Veen is dit aan de orde, aangezien het initiatief behoort tot activiteit D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer of 2.000 woningen of meer betreft. Deze (indicatieve) drempelwaarden worden niet overschreden, waardoor voor dit project een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.

De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in Bijlage 7 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een andere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten heeft het bevoegd gezag, gelijktijdig met het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan, besloten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

5.2 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Er zijn geen inspraakreacties ontvangen.

5.3 Van ontwerp naar vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan "Veen, Nieuwstraat, herziening 2017" heeft vanaf 18 mei 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Met terinzagelegging wordt vanaf 1 januari 2010 eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon eenieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad. Er zijn tijdens de ter visie legging geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.

5.4 Beroep

Na de vaststelling van het bestemmingsplan "Veen, Nieuwstraat, herziening 2017" kan volgens artikel 8.2 van de Wet ruimtelijke ordening binnen zes weken na bekendmaking beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Er staat geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen een mogelijke wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Veen, Nieuwstraat, herziening 2017" of in het geval een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om zijn zienswijze tegen het voorgaande ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad kenbaar te maken.