Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Recreatiegebied de Veense Put
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0738.BP6018-VO01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan "Recreatiegebied de Veense Put" met identificatienummer NL.IMRO.0738.BP6018-VO01 van de Gemeente Aalburg. 

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Achtererfgebied

een erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevel, van het hoofdgebouw.

1.7 Afwijken

afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.8 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bestaand

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.10 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 Bodemingreep

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
 
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen en/of verondiepen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  9. aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.

1.14 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.17 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.19 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 Dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.22 Dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.23 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.24 Erotisch getinte vermaakfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.25 Evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkinsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbeceus op één dag begrepen.

1.26 Extensief recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landen betreft.

1.27 Extensieve recreatie

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, gezien het beperkte aantal recreanten per tijdseenheid en oppervlakte-eenheid. Het gaat om bijvoorbeeld wandelen, fietsen, vissen en skeeleren.

1.28 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.30 Kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan (niet zijnde stacaravan of vast kampeermiddel), bestemd om uitsluitend door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen (dat – respectievelijk die – zijn hoofdverblijf elders heeft) gedurende een gedeelte van het kalenderjaar te worden gebruikt c.q. bewoond voor recreatieve doeleinden;

1.31 Kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de verbeelding een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.

1.32 Landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.33 Maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.34 Natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang.

1.35 Niet-verblijfsruimte

een ruimte binnen een bouwwerk welke niet gebruikt wordt voor een verblijfsfunctie zoals benoemd is in het Bouwbesluit. bv: opslagruimte

1.36 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.38 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 Overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
  1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.40 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.42 Recreatie / recreatieve activiteit

alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.43 Recreatieverblijf

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet of kampeermiddel zijnde of een gedeelte daarvan, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen (dat – respectievelijk die – zijn hoofdverblijf elders heeft) gedurende een gedeelte van het kalenderjaar te worden gebruikt voor recreatief verblijf;

1.44 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 Stacaravan

een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersregelement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet omgevingsvergunningsplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken;

1.46 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 Vast kampeermiddel

een op de grond staand of vast met de grond verbonden bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarvoor ingevolge artikel 3, twee lid, van Bijlage II behorend bij het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning vereist is;

1.48 Verbeelding

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.49 Voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.50 Voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 WBDBO

Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag conform Bouwbesluit

1.52 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.53 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde:
  1. een bijzondere woonvorm;
  2. kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen exclusief de huishouding;
  3. kamerverhuur/logies voor meer dan vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

1.54 Woonlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, wat uitsluitend gebruikt wordt als verblijfsruimte.

1.55 Woonschip

Ieder vaartuig of andersoortige zelfstandige constructie die zich op of in het water bevindt en die primair gebezigd wordt, bestemd is of gebruikt kan worden als woning of recreatieverblijf. Hieronder vallen drijvende woningen, woonboten, woonarken en dergelijke.

1.56 Zijdelingse (bouw)perceelsgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

Het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven;

2.2 dakkapel en goothoogte

bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;

2.7 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.12 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van artikel 2.15 sub b gemeten dient te worden gemeten per te onderscheiden vlak van 10m²;

2.13 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;

2.14 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;

2.15 peil

  1. voor bouwwerken op een bouwperceel, de hoogte van het gemiddelde zomerpeil plus 3 meter. In dit bestemmingsplan vastgelegd op +3,60 Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
  2. voor een bouwwerk die in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde waterstand per kalenderjaar;
  3. voor schepen: de waterspiegel;
  4. voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen, water, evenementen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 14.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwen voor het openbare nut tot maximaal 50 m² en tot maximaal 4 m hoog.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  2. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  3. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

Artikel 4 Natuur

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  2. extensief recreatief medegebruik;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede artikel 14.1), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. bij erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m;
  2. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Verbod
Ter plaatse van de bestemming 'Natuur' geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen.
4.3.2 Vergunningverlening
De vergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 wordt verleend, indien is gebleken dat de bodemingreep geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet zal leiden tot een onevenredige verstoring van de natuur - en/of landschapswaarden dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de bodemingreep en de natuur- en /of landschapswaarden daarbij voldoende is gewaarborgd.
4.3.3 Voorwaarden voor vergunningverlening
Een vergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 wordt pas verleend nadat:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad in relatie tot de aanwezige natuur- en/of landschapswaarden;
  2. de vergunning voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.
4.3.4 Uitzondering
In uitzondering op het hiervoor bepaalde is geen vergunning nodig voor bodemingrepen die:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken of werkzaamheden, behorend bij de aanleg van de nieuwe waterkering betreffen;
  3. op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 5 Recreatie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ (R) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. recreatie;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bluswatervoorziening' uitsluitend een bluswatervoorziening;
  3. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, bluswatervoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen conform artikel 5.5.1, speelvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen en de in artikel 11.1 opgenomen voorwaardelijke verplichting stabiliteit, ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. recreatieverblijven;
  2. kampeermiddelen; 
  3. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. steigers en vlonders;
  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bluswatervoorziening' is geen bebouwing toegestaan. 
5.2.1 Recreatieverblijven
 Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende regels:
  1. recreatieverblijven mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden opgericht;
  3. bouwvlakken mogen niet worden gesplitst;
  4. ter plaatse van de bouwvlakken mogen uitsluitend vrijstaande recreatieverblijven worden gebouwd met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. het bebouwde oppervlak per bouwperceel bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ten hoogste 81 m2;
  6. in uitzondering van het bepaald onder sub d, mag het bebouwd oppervlak per bouwperceel inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 120 m2 bedragen, indien het bouwperceel groter is dan 450 m2;
  7. de goothoogte van een recreatieverblijf bedraagt ten hoogste 3 m, de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  8. een hoofdgebouw mag uit maximaal 1 woonlaag met kap bestaan t.b.v. de verblijfsrecreatie, waarbij onder peil maximaal 1 extra bouwlaag mag worden opgericht ten behoeve van niet-verblijfsruimten.
 
5.2.2 Kampeermiddelen
  1. Kampeermiddelen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, waarbij dient te worden voldaan aan de in artikel 5.2.1 gestelde regels en afmetingen;
  2. In uitzondering op het gestelde in artikel 5.2.2 sub a is, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeermiddel', het plaatsen van kampeermiddelen onder de volgende voorwaarden eveneens toegestaan:
    1. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven aanduidingsvlakken; 
    2. per bouwperceel mogen maximaal twee kampeermiddelen worden opgericht;
    3. percelen mogen niet worden gesplitst;
    4. uitsluitend vrijstaande kampeermiddelen zijn toegestaan. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
    5. het gezamenlijk oppervlak aan kampeermiddelen per bouwperceel bedraagt maximaal 30 m2;
    6. de afstand van een kampeermiddel, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen, tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m;
    7. de hoogte van een kampeermiddel bedraagt ten hoogste 3 m;
 
5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m;
  3. per bouwperceel mag maximaal 20 m2 worden bebouwd met bijgebouwen, met dien verstande dat het totaal bebouwd oppervlak voldoet aan het bepaalde onder artikel 5.2.1 sub e en artikel 5.2.1 sub f;
  4. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  5. aan- en bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd en in stand worden gehouden indien op hetzelfde bouwperceel een recreatieverblijf of kampeermiddel aanwezig is;
  6. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen bedraagt maximaal de voor hoofdgebouwen toegestane goot- en bouwhoogte;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen of overkappingen bedraagt maximaal 3 m.
5.2.4 Steigers en vlonders
Voor het bouwen van steigers en vlonders gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van steigers en vlonders mag maximaal 1 m boven maaiveld bedragen, met dien verstande dat de maximale hoogte de +3.60 m NAP niet mag overstijgen;
  2. hekwerken op steigers en vlonders mogen maximaal 1 m hoog zijn ten opzichte van de het steiger of vlonderdek.
5.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn binnen de onder artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde toegestaan die verband houden met de bestemming, zoals nutsvoorzieningen, bluswatervoorzieningen, terrassen, erfafscheidingen, muurtjes en speeltoestellen;
  2. de hoogte van erfscheidingen mag binnen en buiten de bouwvlakken ten hoogste 2 m bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder pergola’s bedraagt maximaal 2,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

 
5.3.1 Bouwen buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders mogen afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 sub a, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. voldoende parkeergelegenheid conform artikel 5.4.1;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld op het recreatieterrein;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. voor overschrijding van de zijdelingse bebouwingsgrens geldt tevens de voorwaarde dat: de Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag conform Bouwbesluit (WBDBO) ten opzichte van het dichtst bijgelegen gebouw op het naastgelegen bouwperceel ten minste 20 minuten bedraagt.
5.3.2 Samenvoegen bouwvlakken
Burgemeester en wethouders mogen voor het samenvoegen van bouwvlakken afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 sub e en artikel 5.2.1 sub f, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. per samengevoegd bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden opgericht;
  2. het bebouwde oppervlak per samengevoegd bouwperceel bedraagt, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ten hoogste 120 m2;
  3. na het samenvoegen van twee percelen is het niet meer mogelijk om deze percelen te splitsen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Parkeergelegenheid
  1. ten behoeve van parkeren bij de recreatieverblijven of kampeermiddelen dient op het eigen (bouw-)perceel in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht, in op of onder het gebouw of het perceel, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per recreatieverblijf of kampeermiddel dient hiervoor minimaal één parkeerplaats op eigen (bouw)perceel te worden ingericht;
  2. De in artikel 5.4.1 sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
5.4.2 Strijdig gebruik
De gronden en gebouwen mogen alleen worden gebruikt voor activiteiten niet strijdig met de geldende bestemming, onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van de op de voor ‘Recreatie’ (R) bestemde gronden gerealiseerde gebouwen, met de daarbij behorende aan- en bijgebouwen ten behoeve van permanente en/of niet recreatieve bewoning en/of bedrijfsdoeleinden.
  2. het gebruiken van onbebouwde gronden voor opslag van al dan niet afgedankte stoffen, voertuigen of andere goederen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.5.1 Parkeren
Burgemeester en wethouders mogen afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 indien op het bouwperceel in bestaande terreininrichting geen mogelijkheid bestaat tot het aanleggen van één parkeerplaats conform de afmetingen als gesteld in artikel 5.4.1 sub b.
5.5.2 Voorwaarde
De in artikel 5.5.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan indien:
 
is aangetoond dat elders op het recreatieterrein "De Veense Put" een parkeerplaats ten behoeve van de betreffende recreatieverblijf of kampeerplaats is gereserveerd. 

Artikel 6 Verkeer - Veense put

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Veense put' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  2. wandel- en fietspaden, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen en straatmeubilair;
  3. enkel ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is parkeren toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' mogen de gronden uitsluitend gebruikt worden voor de ontsluiting van verkeer;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - opstelplaats hulpdiensten' is uitsluitend een opstelplaats voor hulpdiensten toegestaan;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en bluswatervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwen voor het openbare nut tot maximaal 60 m² en tot maximaal 4 m hoog;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - posthuis' is tevens één posthuis ten behoeve van het hele recreatiegebied toegestaan.
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
  1. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  2. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  3. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. verkeer te water;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' steigers en vlonders;
  4. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  5. voorzieningen zoals kunstwerken en andere waterstaatswerken ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
  6. drinkwatervoorziening;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bruggen met bijhorende
verkeersfunctie.

7.2 Bouwregels

 Op deze gronden mag gebouwd worden mits voldaan wordt aan het gestelde in artikel 11.1.
7.2.1 Steigers en vlonders
Voor het bouwen van steigers en vlonders gelden de volgende regels:
  1. steigers en vlonders mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' worden opgericht;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van steigers en vlonders behorende bij het bouwperceel mag maximaal 20 m2 bedragen;
  3. steigers en vlonders mogen uitsluitend drijvend worden uitgevoerd, met dien verstande dat:
    • de hoogte van steigers en/of vlonders de hoogte van 1,5 m boven de waterlijn niet mag overstijgen, met uitzondering van met het vaste land verbonden, bewegende loopbruggen;
    • hekwerken op steigers en vlonders mogen maximaal 1 m hoog zijn ten opzichte van de het steiger of vlonderdek.
7.2.2 Overige bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. binnen de aanduiding 'recreatie' zijn meerpalen tot maximaal 5m toegestaan;
  2. buiten de aanduiding 'recreatie' maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het waterverkeer;
  3. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

9.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag

Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

9.3 Kapvorm

Hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap tenzij via een regeling in hoofdstuk 2 en / of de verbeelding anders is bepaald. Indien de bepalingen op de verbeelding omtrent goot- en bouwhoogte gelijke maten geven is in elk geval ook een plat dak toegestaan.
9.3.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 9.3 voor het realiseren van een andere kap.
9.3.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 9.3.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

9.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 3m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

9.5 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

9.6 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van ter inzage leging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per recreatieverblijf zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  5. het realiseren van nieuwe recreatie woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;
  6. het aanmeren van een woonschip.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Voorwaardelijke verplichting stabiliteit

Op de gronden met de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - stabiliteit' mag uitsluitend worden gebouwd onder de voorwaarde dat:
  1.  voor de bouwlocatie is voldaan aan de adviezen en aanbevelingen uit het bij deze regels als bijlage gevoegde rapport "Geotechnisch onderzoek landtong Veense plassen te Aalburg" van Fugro, d.d. 23 augustus 2013;
  2. alle in het bij deze regels als bijlage gevoegde rapport "Geotechnisch onderzoek landtong Veense plassen te Aalburg" van Fugro, d.d. 23 augustus 2013 genoemde benodigde werkzaamheden voor het betreffende deelgebied zijn afgerond;
  3. het betreffende (deel)gebied of de (deel)locatie expliciet middels een besluit van burgemeester en wethouders is vrijgegeven voor ontwikkeling.

11.2 Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

11.2.1 Verbod
Het is verboden om op de gronden met de aanduiding ‘veiligheidszone – stabiliteit’ zonder een door burgemeester en wethouders afgegeven omgevingsvergunning bodemingrepen en de hieronder genoemde werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen of verleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  3. het ontginnen, verstoren (bijvoorbeeld; heien), verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  4. het wijzigen dan wel verwijderen (vellen, rooien) van houtwalprofielen of houtgewassen;
  5. het beplanten van gronden met houtgewassen.
11.2.2 Uitzonderingen
In uitzondering op het bepaalde in artikel 11.2.1 worden hieronder niet verstaan:
  1. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken of werkzaamheden in (deel)gebieden die conform het in de bijlage gevoegde plan van aanpak stabilisatie zijn aangepast en expliciet door een besluit van burgemeester en wethouders zijn vrijgegeven voor de gewenste ontwikkelingen en bodemingrepen.  
  3. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds in uitvoering zijn. 
11.2.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien:
  1. indien door een onafhankelijk geotechnisch rapport is aangetoond dat het werk of de werkzaamheden geen onevenredige schade en/of veiligheidsrisico's tot gevolg heeft;
  2. het werk of de werkzaamheden verband houden met de bestemming die aan het betreffende perceel is toegekend;
  3. door het werk of de werkzaamheden, dan wel door de te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of geomorfologische waarden en kwaliteiten van de Veense Put niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken van regels

 
12.1.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:
  1. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
12.1.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in artikel 12.1.1 kan slechts mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  4. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

14.1.1 Wonen
Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning is hiervoor minimaal 1,8 parkeerplaatsen te realiseren, waarvan minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein bij vrijstaande en twee-aan-een woningen.
14.1.2 Niet-wonen
Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (CROW, publicatie 317, oktober 2012)” opgenomen normen.
14.1.3 Parkeren
De in artikel 14.1.1 en artikel 14.1.2  bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.
14.1.4 Laden en lossen
Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de publicatie "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2012, publicatie 723, december 2012)" opgenomen normen.
14.1.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 14.1.1, artikel 14.1.2, artikel 14.1.3 en artikel 14.1.4 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) danwel een andere ruimtelijke-functionele structuur te waarborgen.
14.1.6 Afwijken
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 14.1.1, artikel 14.1.2, artikel 14.1.3 en artikel 14.1.4:
  1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.2 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' van toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

15.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
15.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van artikel 15.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
15.1.3
Het artikel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid onder artikel 15.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

15.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

15.3.1
De natuurlijke personen die opgenomen zijn in de lijst toegevoegd als bijlagen bij de regels bijlage 1 en die de recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht' permanent bewonen, mogen de permanente bewoning van deze recreatiewoningen voortzetten. Op dit gebruik is artikel 15.2 sub 1 niet van toepassing.
15.3.2
Het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning zoals bedoeld in artikel 15.3.1 mag niet mag worden vergroot.
15.3.3
Vanaf het moment dat de permanente bewoning van de desbetreffende recreatiewoningen door de natuurlijke personen zoals bedoeld in artikel 15.3.1 eindigt, is permanente bewoning niet langer toegestaan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Recreatiegebied de Veense Put".