direct naar inhoud van Regels
Plan: uitbreiding begraafplaats Drongelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0738.BP2002-GV01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

  • 1. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
  • 2. plan: het bestemmingsplan "uitbreiding begraafplaats Drongelen" met identificatienummer NL.IMRO.0738.BP2002-GV01 van de gemeente Aalburg.
  • 3. aan huis verbonden bedrijf: een bedrijf dat in (een gedeelte van ) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en niet zwaarder is dan een categorie 1 en 2 bedrijf als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • 4. aan huis verbonden beroep: een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.
  • 5. aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
  • 6. aanduiding: aen geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
  • 7. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
  • 8. achtererfgebied: een erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorgevel, van het hoofdgebouw.
  • 9. afhankelijke woonruimte: een bijgebouw niet zijnde zelfstandige woonruimte, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
  • 10. afwijken: afwijken als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.
  • 11. agrarische bedrijvigheid: bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren waarbij een ruimtelijk-functionele relatie met de omliggende gronden aanwezig is en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.
  • 12. antenne-installatie: een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
  • 13. antennedrager: een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
  • 14. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
  • 15. bed en breakfast: een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meer gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.
  • 16. bedrijf: een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.
  • 17. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
  • 18. bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
  • 19. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
  • 20. bestaand:
    • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
    • b. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
  • 21. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
  • 22. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
  • 23. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
  • 24. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en/of omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
  • 25. bodemingreep: grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
    • a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
    • c. het verlagen van het waterpeil;
    • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • e. het uitvoeren van hei- en/of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
    • h. het aanleggen van nieuwe en/of het vervangen en/of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • 26. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
  • 27. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
  • 28. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
  • 29. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
  • 30. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel.
  • 31. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
  • 32. bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
  • 33. carport: een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.
  • 34. dakkapel: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
  • 35. dakopbouw: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
  • 36. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
  • 37. dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
  • 38. eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond.
  • 39. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
  • 40. erotisch getinte vermaaksfunctie: een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
  • 41. evenementen: alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.
  • 42. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  • 43. gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
  • 44. hoofdfunctie: een functie waarvoor het hoofdgebouw, en de bijbehorende gronden, als zodanig gebruikt mag worden.
  • 45. hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
  • 46. huishouden: één, of meer personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.
  • 47. inwoning: wonen in een ondergeschikt deel van een woning als medegebruiker van het pand waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de inwoonsituatie niet groter mag zijn dan 30% van de totale leefruimte van de woning.
  • 48. kamerbewoning: het in een woning bewonen van één of meer ruimten in die woning door meer dan één huishouden.
  • 49. kamerverhuur: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
  • 50. kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
  • 51. kampeerplaats: een plaats op een kampeerterrein bedoeld voor het plaatsen van één kampeermiddel.
  • 52. kampeerterrein:terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
  • 53. kantoor: voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
  • 54. kap: een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en/of de verbeelding een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.
  • 55. kleinschalig kamperen:kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde.
  • 56. lessenaarsdak: een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
  • 57. maaiveld: het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
  • 58. maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
  • 59. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij het verlenen van ondersteuning rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger zelf aangeeft in staat te zijn deze ondersteuning te verlenen.
  • 60. nevenfunctie: een functie waarvoor, tenzij anders bepaald, maximaal 50% van de vloeroppervlakte, en de bijhorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de nevenfunctie qua uitstraling en ruimtelijke effect niet de uitstraling en het ruimtelijke effect van de hoofdfunctie overstijgt.
  • 61. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
  • 62. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 63. ondergeschikte functie: een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte, en de bijbehorende gronden, van het hoofdgebouw als zodanig gebruikt mag worden en waarbij voor het overige geldt dat de ondergeschikte functie qua uitstraling en ruimtelijk effect duidelijk kleiner is dan de uitstraling en het ruimtelijk effect van de hoofdfunctie.
  • 64. openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1 , eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken en plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
  • 65. oprit: het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en/of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg.
  • 66. overig bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
  • 67. overkapping: een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór danwel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
    • a. vóór: het moet een open constructie zijn;
    • b. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
  • 68. paardenbak: een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
  • 69. pand: de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
  • 70. plattelandswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein niet noodzakelijk is.
  • 71. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
  • 72. seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
  • 73. staat van Bedrijfsactiviteiten: een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
  • 74. staat van Horeca-activiteiten: een als bijlage bij deze planregels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van horeca-activiteiten.
  • 75. stacaravan: een wagen (niet uitklapbaar) welke volgens de bepalingen van het wegenverkeersregelement niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen of een gebouw van lichte constructie, die in het geheel of in delen kan worden verplaatst en die geplaatst of gebouwd, ingericht en bestemd zijn voor verblijfsrecreatie op een vaste standplaats; ook als zij niet omgevingsvergunningplichtig zijn, zijn deze toch als een gebouw aan te merken.
  • 76. Stichting Advisering Buitengebied: adviescommissie die gemeenten adviseert over bouwaanvragen van agrarische, agrarisch verwante en agrarisch-technische bedrijven.
  • 77. tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders: het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
  • 78. tunnel: een lichte, transparante constructie ter afdekking van gewassen, welke, voor zover hoger dan 1,5 m, als een bouwwerk wordt aangemerkt.
  • 79. uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
  • 80. verbeelding: de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
  • 81. verblijfsgebouwen: gebouwen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor het verblijf van personen gedurende het grootste gedeelte van de dag en/of nacht, hieronder worden bijgebouwen niet begrepen.
  • 82. verkoopvloeroppervlak: het totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
  • 83. vloeroppervlakte: de totale oppervlakte van alle vloeren op alle verdiepingen in een gebouw.
  • 84. voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
  • 85. voorgevel: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
  • 86. voorgevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
  • 87. watergangen met A-status en B-status: watergangen zoals opgenomen op de legger van het waterschap Rivierenland zoals deze geldt ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  • 88. wijziging: een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening.
  • 89. woning / wooneenheid: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde:
    • a. een bijzondere woonvorm;
    • b. kamerverhuur/logies voor meer dan drie personen exclusief de huishouding;
    • c. kamerverhuur/logies voor meer dan vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
  • 90. zorgvuldige veehouderij: veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving overeenkomstig de bepalingen zoals zijn opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant en de "Nadere regels Verordening ruimte 2014 - Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij", dan wel overeenkomstig een latere versie van deze regels zoals deze gelden op het moment van het indienen van een vergunningaanvraag;
  • 91. zijdelingse (bouw)perceelgrens: een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

  • 1. bebouwingspercentage:
    het oppervlak aan gebouwen gedeeld door het oppervlak van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.
  • 2. dakkapel en goothoogte:
    Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.
  • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
    tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
  • 4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • 5. de dakhelling:
    de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden.
  • 6. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend.
  • 7. de horizontale diepte van een gebouw:
    de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
  • 8. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • 9. de oppervlakte van een bodemingreep:
    het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  • 10. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  • 11. de oppervlakte van een overkapping:
    tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
  • 12. diepte:
    vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.
  • 13. ondergeschikte onderdelen:
    Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
  • 14. ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
  • 15. peil:
    • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst of ten hoogste 5 meter uit de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • b. voor een bouwwerk die in of op het water worden gebouwd: de gemiddelde waterstand over een kalenderjaar;
    • c. voor bouwwerken op een perceel die in of aan de dijk worden gebouwd en alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijvigheid, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;
  • b. de instandhouding en bescherming van voorkomende landschapswaarden en in het bijzonder voor:
    • 1. openheid ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - openheid’;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'plattelandswoning' is uitsluitend een plattelandswoning toegestaan;
  • e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. bedrijfsgebouwen ten dienste van een veehouderij mogen uitsluitend worden gebouwd indien vooraf is geborgd dat sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • f. kassen tot 6 m hoog en per bouwperceel niet meer dan 1.000 m2;
  • g. voor gebouwen ten dienste van een bedrijfswoning of plattelandswoning geldt voorts het bepaalde in artikel 3.2.3 en artikel 3.2.4.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van een veehouderij mogen uitsluitend worden gebouwd indien sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
  • b. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en in het bouwvlak:
      • één mestopslag van maximaal 1.000 m3 en maximaal 6 m hoog;
      • windmolens tot maximaal 8 m hoog;
      • silo's tot maximaal 12 m hoog;
      • tunnels tot maximaal 3 m hoog;
      • overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m hoog;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m hoog, met dien verstande dat tunnels die niet langer dan acht maanden in elk kalenderjaar voorkomen maximaal 3 m hoog mogen zijn.

3.2.3 Bedrijfswoning en plattelandswoning, bepaling omtrent hoofdgebouwen

Voor een bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is de bouw van één bedrijfswoning toegestaan
  • b. ter plaatse avn de aanduiding 'plattelandswoning' is één plattelandswoning toegestaan
  • c. afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens is aan beide zijden minimaal 3 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • f. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.

3.2.4 Bedrijfswoning en plattelandswoning, bepaling omtrent aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Bij een bedrijfswoning of plattelandswoning mogen aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd in het achtererfgebied binnen het bouwvlak tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal:

  • a. 60 m2 bij een achtererfgebied van 250 m2;
  • b. voor zover de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m2 mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m2;
  • c. de kleinste afstand van een vrijstaand bijgebouw of overkapping tot de bedrijfswoning dient maximaal 30 m te zijn.

Voor die aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen die niet inpandig worden gebouwd, of worden herbouwd, in een van de gebouwen als bedoeld in artikel 3.2.1 gelden de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 3,5 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 5,5 m met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5,5 m bedraagt;
  • d. in het achtererfgebied met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor - niet als bouwwerk aan te merken - mestbassins en silo's;
  • b. het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw, tenzij sprake is van bij dit plan toegestaan agrarisch natuurbeheer;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.


3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken nevenfuncties en/of verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder c voor nevenfuncties en/of verbrede landbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • b. nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van functies welke alleen buiten het bouwvlak kunnen worden uitgeoefend, zoals boerengolf en kleinschalig kamperen;
  • c. zodra de agrarische hoofdactiviteiten ter plaatse worden gestaakt, dient ook de nevenfunctie te worden beëindigd;
  • d. de volgende nevenfuncties en/of de uitoefening van functies in het kader van de verbrede landbouw bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. agrarisch-technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven, waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    • 2. sociale en educatieve functies;
    • 3. (verblijfs)recreatieve functies. Hierbij mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 50 m2 per appartement. Het aantal appartementen mag niet meer bedragen dan 3. Bed & breakfast mag tot een maximum van 3 kamers met maximaal 10 gasten;
    • 4. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • e. ondergeschikte horeca is toegestaan bij de nevenfuncties en/of verbrede landbouw zoals genoemd sub d onder 3, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  • f. buitenopslag ten behoeve van nevenfunctie en/of verbrede landbouw is niet toegestaan;
  • g. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren dient op het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. de nevenfunctie en/of verbrede landbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • k. de afwijking gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • l. alvorens te beslissen omtrent afwijking advies is verkregen van de Stichting Advisering Buitengebied.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen voor het:

  • a. toevoegen van de aanduiding ‘paardenhouderij’ aan een bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het bouwvlak mag niet worden vergroot.;
    • 2. bij omschakeling naar ‘paardenhouderij’ mag het bouwvlak niet meer bedragen dan 1,5 ha.
  • b. wijzigen van deze bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning en plattelandswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het agrarisch bedrijf is ter plaatse beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.
    • 2. de woonbestemming mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 3. het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende tuinen, erven en verhardingen;
    • 4. de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
    • 5. de gesloopte bebouwing mag nooit worden teruggebouwd;
    • 6. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

3.5.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijzigen als bedoeld in artikel 3.6.1 kan slechts, mits:

  • a. er voorzien is in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • b. de wijziging gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  • c. alvorens te beslissen omtrent wijziging, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in artikel 3.6.1 onder b, advies is verkregen van de Stichting Advisering Buitengebied.


Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen, water, evenementen en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwen voor het openbare nut zijn tot maximaal 50 m2 en tot maximaal 4 m hoog;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  • b. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' is alléén een begraafplaats toegestaan;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen, erven en speelvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Het realiseren van gebouwen is niet toegestaan

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:

  • a. erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en parkeerplaatsen op de eigen oprit.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Erkers

Uitbouwen zoals een erker bij het hoofdgebouw van de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning mogen worden gebouwd, mits de:

  • a. diepte van de uitbouw maximaal 1,5 m bedraagt;
  • b. ligging uit de perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  • c. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;
  • d. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

6.2.2 Overkappingen (zoals carports)

Overkappingen zoals een carport bij het hoofdgebouw van de op hetzelfde bouwperceel gelegen woning mogen worden gebouwd, mits de:

  • a. ligging vóór het verlengde van de gevel minimaal 2 m bedraagt;
  • b. ligging uit de perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;
  • c. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • d. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    • 1. bij erf- en terreinafscheidingen maximaal 1 m met dien verstande dat bij een open constructie dit 1,5 m mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
    • 3. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
  • b. reclame-uitingen bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m2.

6.3 Afwijken van de gebruiksregels
6.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 voor het toestaan van het gebruik van de tuin als parkeerplaats voor:

  • a. méér dan 3 auto's;
  • b. het parkeren van auto's voor bewoners en/of bezoekers van niet bij die gronden horende woning;
  • c. het parkeren van kampeerauto's en/of caravans en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen voertuigen voor personengebruik;
  • d. het parkeren voor het hoofdgebouw van de woning;
  • e. het parkeren op een gebied verder dan 2 m uit de oprit.
6.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 6.3.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering.


Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de woonfunctie;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis': aan huis verbonden bedrijven;


met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd op de hierna aangegeven wijze:
bouwwijze:   ter plaatse van de aanduiding:  
hal;f-vrijstaand of vrijstaand   'twee-aaneen'  
vrijstaand   'vrijstaand'  
   

  • c. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is ter plaatse van de aanduiding
    • 1. 'vrijstaand' aan beide zijden minimaal 3 m;
    • 2. 'twee-aan-een' aan één zijde minimaal 3 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;

7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 3 m;
  • b. bouwhoogte maximaal 6 m met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt; en
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
    • 3. een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;
  • c. bij een hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen en uitbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt (zie ook de bouwregels voor de bestemming 'Tuin' artikel6.2.1 waarin staat, onder welke voorwaarden, deze gebouwen mogen worden voortgezet);
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt (zie ook de bouwregels in de bestemming 'Tuin' in artikel 6.2.2 waarin staat, onder welke voorwaarden, de gebouwen mogen worden voortgezet);
  • d. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:
    • 1. 60 m² op een erf tot en met 250 m², gerekend vanaf 1 m achter de voorgevellijn van de woning, en
    • 2. voor zover de oppervlakte van het erf meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot een maximum van 125 m².

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt bij:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m (zie ook de bouwregels in de bestemming 'Tuin' in artikel 6.2.3 waarin staat, onder welke voorwaarden, deze bouwwerken mogen worden voortgezet);
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
    • 3. vlaggenmasten tot maximaal 6 m
  • b. reclame-uitingen bij een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².


7.3 Specifieke gebruiksregels

Een aan huis verbonden beroep moet voldoen aan de volgende regels:

  • a. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
  • c. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering;
  • d. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.


7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Afwijken aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 7.3 ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep tot een vloeroppervlakte van 100 m², met dien verstande dat:

  • a. degene die de activiteiten uitvoert, bewoner is van de woning;
  • b. er wordt voldaan aan de minimale parkeernormering;
  • c. er is geen detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop als onderschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.

7.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 7.4.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. voldaan wordt aan de minimale parkeernormen;
  • d. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgegeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • e. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

9.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw

Aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen in afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 2 van deze regels in elk geval net zo hoog zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.

9.3 Kapvorm
9.3.1 Algemeen

Hoofdgebouwen moeten zijn voorzien van een kap tenzij via een regeling in hoofdstuk 2 en / of de verbeelding anders is bepaald. Indien de bepalingen op de verbeelding omtrent goot- en bouwhoogte gelijke maten geven is in elk geval ook een plat dak toegestaan.

9.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 10.3.1 voor het realiseren van een andere dakafdekking.

9.3.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 10.3.2 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of een ruimtelijke motivering.

9.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

9.5 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlakten en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

9.6 Ontbreken maatvoeringsaanduiding

In die gevallen dat op de verbeelding een maatvoeringsaanduiding ontbreekt, gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Afwijken van de regels
10.1.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning mits:
    • 1. het bouwwerk niet hoger is dan 5 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
    • 2. het aantal woningen gelijk blijft;
    • 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden met dien verstande dat kan worden toegestaan dat percelen voor:
      • 100% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 150m²;
      • 75% worden bebouwd indien het aansluitende terrein niet groter is dan 250m²;
  • b. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer:
    • 1. waarvan het vloeroppervlak niet groter is dan 50 m²;
    • 2. dat bestaat uit één bouwlaag, en
    • 3. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m;
  • c. een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    • 1. waarvan het vloeroppervlak niet groter is dan 50 m², en
    • 2. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m;
  • d. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
  • e. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • f. het vergroten van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw met 3 m;
  • g. het verbreden en/of verdiepen van een hoofdgebouw met maximaal 5 m binnen de bestemming ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak voor het hoofdgebouw;
  • h. het overschrijden van bouwgrenzen tot maximaal 2,5 m mits dit noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • i. het overschrijden van de voorgevel dan wel voorgevelrooilijn met bebouwing;
  • j. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
  • k. het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • l. het bouwen van hekwerken tot maximaal 2 m hoog en lichtmasten tot maximaal 6 m en het, na aanleggen en bouwen van de paardenbak, gebruik van de paardenbak als paardenbak;
10.1.2 Intrekken afwijking

Het bevoegd gezag trek de afwijking, verleend op grond van artikel 10.1.1 met betrekking tot het gebruik als afhankelijke woonruimte in, indien de bij het afwijken bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is of indien de omstandigheden waaronder is afgeweken zijn gewijzigd.

10.1.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 10.1.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke onderbouwing of ruimtelijke motivering.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

11.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan)kosten is zekergesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.


Artikel 12 Overige regels

12.1 Sectorplan

Op dit bestemmingslan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het bestemmingsplan 'Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen' van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


Regels van het bestemmingsplan 'uitbreiding begraafplaats Drongelen'.