REGELS

Bestemmingsplan “Buitendijk 109 Hank”

Inhoudsopgave Regels

Hoofdstuk 1     Inleidende regels

Artikel 1            :           Begrippen        

Artikel 2            :           Wijze van meten

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels

Artikel 3            :           Wonen

Hoofdstuk 3     Algemene regels

Artikel 4            :           Anti-dubbeltelregel

Artikel 5            :           Algemene afwijkingsregels

Artikel 6            :           Overige regels

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels

Artikel 7            :           Overgangsrecht

Artikel 8            :           Slotregel


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan Buitendijk 109 Hank van de gemeente Werkendam

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0870.04BP1039BgBuitd109-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in  overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loop aan de voorgevel.

 

achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd.

indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouden, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

galerie:

ruimte voor het exposeren en verkopen van kunstwerken.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

huishouden:

een persoon of groep personen die een huishouding voert waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en voor zover het een groep personen betreft van onderlinge verbondenheid.

 

hydrologische waarde:

gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied;

kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

 

lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouden, die hulpbehoevend is, respectievelijk zijn, op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

nevenactiviteit:

activiteiten die in ruimtelijke opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.

 

ondergeschikte bouwdelen

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

 

perceelsgrens:

de grens van een perceel.

 

rijbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa’s bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

 

terras:

een buiten een gebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.

 

uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, aan- en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

 

weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zijstrook:

de strook grond gelegen naast het hoofdgebouw, waarvan de breedte wordt bepaald door de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw over de volledige diepte van het bouwperceel, behorende bij het hoofdgebouw.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

peil:

a          voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b          in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

 

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels

 

Artikel 3           Wonen

3.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het wonen;

b.       tuinen, gazons of open terreinen;

een en ander met de daarbij behorende:

c.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers;

d.       groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;

e.       verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

f.         voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen kunstwerken, straatmeubilair en dergelijke;

g.       nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

3.2       Bouwregels

3.2.1          Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.       hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b.       het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

c.       als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.

d.       ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd.

e.       de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder dan 3m bedragen;

f.         de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

g.       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’.

3.2.2          Bijbehorende bouwwerken

a.       bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.       bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, behoudens de bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd onder 3.2.3;

c.       de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80% van het bouwperceel;

d.       in afwijking van het bepaalde onder c mag voor bouwpercelen groter dan 600m², dit maximum worden verhoogd met 10% van deze overmaat, tot een absoluut maximum van 150m²;

e.       de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

3.2.3          Bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn

Voor de voorgevellijn mogen uitbreidingen, zoals een erker, balkon of luifel worden gebouwd waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

a.       de diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5m;

b.       de afstand tot de voorste perceelsgrens dient tenminste 2m te bedragen;

c.       de bouwhoogte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

d.       de breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

3.2.4    Bouwwerken geen gebouwen zijde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten et bouwvlak woden gebouwd;

b.       de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1m;

c.       de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3m, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2m mag bedragen.

3.3       Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien aan de plaats en omvang van bouwwerken met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

a.       het straat- en bebouwingsbeeld;

b.       de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

c.       het uitzicht van woningen;

d.       de verkeersveiligheid;

e.       de sociale veiligheid;

f.         de brandveiligheid.

3.4       Specifieke gebruiksregels

                                   3.4.1     Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruiken van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van (detail)handel, horeca en/of dienstverlening;

b.       het gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van beroep- of bedrijfsactiviteiten;

c.       het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning.

3.5       Afwijken van de gebruiksregels

                                   3.5.1     Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1, onder b voor het gebruik van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken als aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits:

a.           de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b.           de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45m²;

c.           het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijgebouw wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;

d.           het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;

e.           de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter in de buurt;

f.             er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

                                   3.5.2     Afwijken voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik van het bepaalde in lid 3.4.1, onder c voor het gebruik van een bijgebouw als onafhankelijke woonruimte, mits:

a.           een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een mantelzorg;

b.           de afhankelijke woonruimte binnen de bepalingen inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 100 m²;

c.           het absolute maximum aan oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 100 m² niet wordt overschreden;

d.           er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met dien verstande dat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

                                   3.5.3     Afwijken voor bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor het vestigen van een bed en breakfast, mits:

a.           de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b.           de bed en breakfast wordt uitgeoefend door degene, die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;

c.           de uitoefening van bed en breakfast geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter in de buurt;

d.           het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed and breakfast 5 bedraagt;

e.           de omvang van de bed en breakfast niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 45 m²;

f.             er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat als gevolg van de bed en breakfast;

g.           een bed en breakfast is slechts toegestaan in het hoofdgebouw en de daaraan gebouwde bijgebouwen, maar niet in vrijstaande bijgebouwen;

h.           het aantal logiesbedrijven mag maximaal 5 bedragen.


Hoofdstuk 3     Algemene regels

 

Artikel 4           Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 5           Algemene afwijkingsregels

1.       Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in Hoofdstuk 2 en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

2.       Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, (nok)hoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het toepassen van de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;

Artikel 6           Overige regels

 

6.1       Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.                   de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b.                   de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c.                   de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d.                   het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e.                   de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en;

f.                     de ruimte tussen bouwwerken.

 


Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels

 

Artikel 7           Overgangsrecht

 

7.1       Overgangsrecht bouwwerken

a.                   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.                   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c.                   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

7.2       Overgangsrecht gebruik

a.                   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.                   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.                   Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.                   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 8           Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

‘Regels van het bestemmingsplan Buitendijk 109 Hank’