DOCUMENT

 

Deel

 
 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Westerhei, Nieuwendijk' van de gemeente Werkendam.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0870.03BP1014Westerhei-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwde woning:

woning die deel uitmaakt van bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

 

aan-huis-verbonden beroep (beroep aan huis):

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

 

aan-huis-verbonden bedrijf (bedrijf aan huis):

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loop aan de voorgevel.

 

achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen.

 

bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig/ruimtelijk opzicht door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

 
bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dienstverlening:

maatschappelijke en zakelijke dienstverlening aan derden, waaronder zijn begrepen

kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

 

eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

eindwoning:

woning die deel uitmaakt van een aaneengebouwde rij van woningen, die slechts aan één zijde aan een andere woning gebouwd is.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

gestapelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

 

hoekwoning:

een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

 

horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

 

 
kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.

 

onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat gedeeltelijk onder peil is gelegen.

 

ondergeschikte detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

 

permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

recreatief medegebruik:

vormen van extensieve recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting (met uitzondering van bankjes, wegbewijzering, en dergelijke) van het gebied noodzakelijk is, doch in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.

risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

twee-aaneen:

bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.

 

uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

vloeroppervlakte:

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.

 

voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

 
voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij het hoofdgebouw aan beide zijden niet in de perceelsgrens is gebouwd.

 

waterberging:

het tijdelijk opvangen van neerslagpieken in watergangen, bergingsvijvers, wadi's of andere voorzieningen met als doel het tegengaan van wateroverlast. Er is regionale waterberging die voorziet in de bestaande bergingsbehoefte in een groot gebied en er is lokale waterberging die de extra waterafvoer bij nieuwbouw opvangt.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zijstrook:

de strook grond begrensd door een zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

 

 

 

 

 
 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 
peil:

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. voor bouwwerken, waarvan de afstand tussen de weg en de hoofdtoegang groter is dan 5 m: de hoogte van die weg ter plaatse vermeerderd met 0,30 m;

  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

 

 


 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;

alsmede voor:

  1. (dag)recreatief medegebruik;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en mechanische filters;
  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten, fiets- en wandelpaden en dergelijke;

  3. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen straatmeubilair, kunstwerken, speeltoestellen en dergelijke;

  4. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens:
  1. speeltoestellen, kunstwerken en bewegwijzering, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
  2. licht- en andere masten, waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

3.3 Ontheffing van de bouwregels

 

3.3.1 Ontheffing voor gebouwen voor beheer en onderhoud

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van gebouwen voor beheer en onderhoud van de in lid 3.1 genoemde gronden, mits de oppervlakte per gebouw niet meer dan 50 m² bedraagt.

 

 

 
 

Artikel 4 Tuin

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, gazons of open terreinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. uit- en aanbouwen, behorende bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen, zoals bermen en overige beplantingen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen en duikers;

  3. verkeers- en parkeervoorzieningen, zoals in- en uitritten, wegen en paden en overige verhardingen;

  4. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Uit- en aanbouwen

Voor het bouwen van uit- en aanbouwen, behorende bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:

  1. Per hoofdgebouw (woning) is ten hoogste één uit- of aanbouw toegestaan.
  2. Het oppervlak van uit- en aanbouwen mag ten hoogste 6 m² bedragen.

  3. De goothoogte van uit- en aanbouwen mag ten hoogste 3 m bedragen.

  4. De breedte van uit- en aanbouwen mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

 
 

Artikel 5 Verkeer

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeer-, verblijf- en parkeervoorzieningen, zoals wegen, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen, zoals bermen en overige beplantingen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en mechanische filters;

  3. verkeers- en parkeervoorzieningen, zoals in- en uitritten, wegen en paden en overige verhardingen;

  4. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen informatiezuilen, speel- toestellen, kunstwerken en dergelijke;

  5. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte per gebouw niet meer mag bedragen dan 30 m²;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens:
  1. speeltoestellen, kunstwerken en bewegwijzering, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
  2. licht- en andere masten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen.

 

 
 

Artikel 6 Water

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water, zoals sloten, beken, andere watergangen en waterpartijen;

alsmede voor:

  1. (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, steigers, zinkers en overstorten;

  3. (dag)recreatief medegebruik;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;
  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen waaronder begrepen in- en uitritten, wegen en paden en overige verhardingen;

  3. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen informatiezuilen, kunst- werken, speeltoestellen en dergelijke;

  4. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, behoudens:
  1. speeltoestellen, kunstwerken en bewegwijzering, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
  2. licht- en andere masten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen.

 

6.3 Ontheffing van de bouwregels

 

6.3.1 Ontheffing voor gebouwen voor beheer en onderhoud

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.2.1, onder a voor het bouwen van gebouwen voor beheer en onderhoud van de in lid 6.1 genoemde gronden, mits de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m² bedraagt.

 
 

Artikel 7 Wonen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, water- gangen, bruggen en duikers;
  2. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;

  3. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten, brandgangen en overige verhardingen;

  4. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen kunstwerken, straatmeubilair en dergelijke;

  5. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  3. Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.

  4. Ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  2. 'gestapeld', mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.

  1. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
  2. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De breedte van een hoofdgebouw mag, ter plaatse van de aanduiding:
  1. 'vrijstaand', niet minder dan 8 m bedragen;
  2. 'twee-aaneen', niet minder dan 5,5 m bedragen;

  3. 'aaneengebouwd', niet minder dan 5,5 m bedragen.

  1. De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m, met uitzondering van vrijstaande woningen, waarvan de diepte ten hoogste 15 m mag bedragen, mits:
  1. de diepte van de achtertuin over de volledige breedte van de achtergevel van de woning minimaal even zo diep is als de bouwdiepte van de woning.

 
 

7.2.2 Uitbreidingen voor de voorgevellijn

Voor de voorgevellijn mogen uitbreidingen (zoals balkons) worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. De diepte van balkons mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  2. De afstand tot de bestemmingsgrens van een verkeersbestemming mag niet minder bedragen dan 2 m.

  3. De breedte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

 

7.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd.

  3. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  4. De gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen, buiten het bouwvlak, mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het bouwperceel.

  5. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

  6. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.

  7. De diepte van een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw, gemeten vanuit de achtergevel, bedraagt maximaal 4 m.

  8. De breedte van een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw, gemeten vanuit de zijgevel, bedraagt maximaal 4 m.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De carports mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

  3. Het oppervlak mag niet meer dan 25 m² bedragen.

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 3 m, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

 

7.3 Nadere eisen

 

7.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  3. het uitzicht van woningen;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de sociale veiligheid;

  6. de brandveiligheid.

nadere eisen stellen aan de plaats en omvang van bouwwerken.

 

7.4 Ontheffing van de bouwregels

 

7.4.1 Ontheffing aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.2.3, onder b, voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een kleinere afstand vanaf de voorgevellijn dan 3 m, mits:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen, wat betreft de situering en afmetingen, passen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen met het hoofdgebouw een architectonische eenheid vormen;

  3. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

  4. de goothoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 3 m bedraagt;

  5. de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de aan de weg gelegen zijde van de bestemmingsgrens, mede in verband met de verkeersveiligheid, minimaal 1,5 m bedraagt.

 
 

7.4.2 Ontheffing medisch-sociale noodzaak

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.2.3 onder c, voor de bouw van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, mits:

  1. dit noodzakelijk is vanuit medisch-sociale noodzaak (ten behoeve van mindervaliden);
  2. de uitbreiding niet meer dan 40 m² omvat;

  3. aangetoond wordt dat binnen de bestaande bebouwing geen aanpassing ten behoeve van invaliden mogelijk is;

  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.

 

7.4.3 Ontheffing grote bouwpercelen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1 ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2.2 onder c, voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, mits:

  1. het bouwperceel groter is dan 600 m²;
  2. de maximale oppervlakte wordt verhoogd met 10% van deze overmaat tot een absoluut maximum van 100 m²;

  3. het oppervlak aangebouwde bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

 

7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van (detail)handel, horeca en/of dienstverlening;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van bedrijfsactiviteiten;

  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning.

 
 

7.6 Ontheffing van de gebruiksregels

 

7.6.1 Ontheffing aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1 ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.5.1, onder a en b, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijgebouw, mits:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijgebouw wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;

  3. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf mag niet meer bedragen dan 45 m²;

  4. het aan huis verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;

  5. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;

  6. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  7. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;

  8. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

 

7.6.2 Ontheffing voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 7.5.1, onder c, voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 100 m²;

  3. het absoluut maximum aan oppervlakte aan uit- en aanbouwen en bijgebouwen van 100 m² niet wordt overschreden;

  4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; een en ander met dien verstande dat burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

Artikel 8 Woongebied

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen;

een en ander met de daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals (berm)sloten, greppels, watergangen, bruggen, duikers en zuiverende voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen, zoals plantsoenen, bermen en overige beplantingen;

  3. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, waaronder begrepen in- en uitritten, brandgangen en overige verhardingen;

  4. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen kunstwerken, straatmeubilair, speeltoestellen en dergelijke;

  5. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'vrijstaand', mogen vrijstaande woningen worden gebouwd;
  2. 'twee-aaneen', mogen twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

  3. 'aaneengebouwd', mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

  4. 'gestapeld', mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.

  1. De afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m en niet meer bedragen dan 5 m.
  2. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
  4. De diepte van een hoofdgebouw bij:
  1. vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 15 m;
  2. twee-aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 12 m;

  3. aaneengebouwde woningen niet meer bedragen dan 10 m;

  1. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
  1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;
  2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;

  3. aaneengebouwde woningen alleen bij de eindwoningen aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;
  4. gestapelde woningen niet minder dan 3 m bedragen.

 

8.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het bouwperceel.

  4. De gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.

  5. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

  6. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

  7. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen.

  8. De diepte van een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw, gemeten vanuit de achtergevel, bedraagt maximaal 4 m.

  9. De breedte van een aan- of uitbouw aan het hoofdgebouw, gemeten vanuit de zijgevel, bedraagt maximaal 4 m.

 

8.2.3 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 30 m².
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De carports mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
  2. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

  3. Het oppervlak mag niet meer dan 25 m² bedragen.

 
 

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 3 m, behoudens erf- en/of terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

 

8.3 Ontheffing van de bouwregels

 

8.3.1 Ontheffing aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2.2, onder b, voor de bouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een kleinere afstand vanaf de voorgevellijn dan 3 m, mits:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen, wat betreft de situering en afmetingen, passen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
  2. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen met het hoofdgebouw een architectonische eenheid vormen;

  3. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;

  4. de goothoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 3 m bedraagt;

  5. de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de aan de weg gelegen zijde van de bestemmingsgrens, mede in verband met de verkeersveiligheid, minimaal 1,5 m bedraagt.

 

8.3.2 Ontheffing medisch-sociale noodzaak

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1 ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2.2 onder c en d, voor de bouw van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, mits:

  1. dit noodzakelijk is vanuit medisch-sociale noodzaak (ten behoeve van mindervaliden);
  2. de uitbreiding niet meer dan 40 m² omvat;

  3. aangetoond wordt dat binnen de bestaande bebouwing geen aanpassing ten behoeve van invaliden mogelijk is;

  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het uitzicht van woningen, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de brandveiligheid.

 
 

8.3.3 Ontheffing grotere bouwpercelen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1 ontheffing verlenen van het bepaalde in 8.2.2 onder c, voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen, mits:

  1. het bouwperceel groter is dan 600 m²;
  2. de maximale oppervlakte wordt verhoogd met 10% van deze overmaat tot een absoluut maximum van 100 m²;

  3. het oppervlak aangebouwde bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van (detail)handel, horeca en/of dienstverlening;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van enige vorm van bedrijfsactiviteiten;

  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van tijdelijke of permanente bewoning.

 

8.4.2 Parkeren

Binnen deze bestemming dienen per woning minimaal twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

 

8.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

8.5.1 Ontheffing aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.4.1, onder a en b, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijgebouw, mits:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in het hoofd- of bijgebouw wordt uitgeoefend door degene die tevens de gebruiker van het hoofdgebouw (woning) is;

  3. de omvang van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan 45 m²;

 
 

  1. het aan huis verbonden beroep of bedrijf voorkomt in milieucategorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;

  2. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;

  3. de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  4. het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf geen publieksgericht karakter heeft;

  5. er geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, in direct verband met uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis.

 

8.5.2 Ontheffing voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 15.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.5.1, onder c, voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 100 m²;

  3. het absoluut maximum aan oppervlakte aan uit- en aanbouwen en bijgebouwen van 100 m² niet wordt overschreden;

  4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; een en ander met dien verstande dat burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Artikel 9 Waterstaat – Waterkering

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen worden gebouwd:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkering mogen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

9.3 Ontheffing van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.2.1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
  2. Alvorens te beslissen omtrent de ontheffing winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

9.4 Aanlegvergunning

 

9.4.1 Aanlegvergunning

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 
 

9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

9.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
  2. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 9.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 11 Algemene bouwregels

 

11.1 Bestaande maatvoeringen

 

11.1.1 Maximaal toelaatbaar

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

11.1.2 Minimaal toelaatbaar

In die gevallen dat afstand tot, en hoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

11.1.3 Heroprichting

In het geval van heroprichting van bouwwerken is het bepaalde in lid 11.1.1 en 11.1.2uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 
 

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

 

12.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving, als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;

  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing als opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen, voorwerpen of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

12.2 Ondergeschikte functie

De omvang van een ondergeschikte functie mag niet meer bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.

 

12.3 Waterberging

Binnen het plangebied dient tenminste 0,66 ha waterberging te worden gerealiseerd.

 

 

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

 

13.1 Vrijwaringszone - Watergang

 

13.1.1 Omschrijving

De voor 'Vrijwaringszone - Watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterschapsbelangen ten behoeve van de aan deze zone grenzende watergang.

 

13.1.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

 
 

13.1.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 13.1.1 ten behoeve van bouwwerken, die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemming, indien door de bouw en situering van de betreffende bouwwerken geen schade wordt toegebracht aan het belang van de waterhuishouding, met dien verstande dat:

  1. Ontheffing pas wordt verleend nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de in de omschrijving bedoelde watergang en toepassing is gegeven aan het in artikel 13.1.1 bepaalde; de beslissing inzake het verlenen van ontheffing wordt aan genoemde instantie medegedeeld.

 

13.1.4 Aanlegvergunning

  1. Het is verboden op of in de gronden met de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Watergang' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 30 cm;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas.

  1. Het verbod, zoals hierboven bedoeld, is niet van toepassing, op werken en/of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

  1. De werken en/of werkzaamheden als hierboven bedoeld zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de beschermingsfunctie ten behoeve van de watergang.

 
 

Artikel 14 Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ontheffing verlenen van:

  1. de in de bestemmingsregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt afgeweken van de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in bijlage 3, tot niet meer dan 10% van die normen;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen en dergelijke is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit, of de praktische uitvoerbaarheid daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  5. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakel- huisjes, gemaalgebouwtjes, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

  1. de oppervlakte niet meer dan 15 m² bedraagt;
  2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

  3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 m mag bedragen;

  4. uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

  1. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
  1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 8 m;
  2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

  3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.

 

 
 

Artikel 15 Algemene procedureregels

 

15.1 Procedureregels bij ontheffing

Bij het nemen van een beslissing omtrent een ontheffing, zoals geregeld in het plan, nemen burgemeester en wethouders de volgende procedure in acht:

  1. Het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken voor een ieder gedurende 4 weken ter inzage bij de gemeente.
  2. Burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van te voren in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend.

  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van ter inzage legging schriftelijk zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  4. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.

 

 

Artikel 16 Overige regels

 

16.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

  6. de ruimte tussen bouwwerken.

 

16.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

 
 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 17 Overgangsrecht

 

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangs- bepalingen van dat plan.

 

 

 

 

 

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Westerhei, Nieuwendijk’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, september 2010 Vastgesteld: 28 september 2010